e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlugger allez: alɛ (Klimmen), allez-hup: alē høp (Klimmen), ju-ju: jø̜ jø̜ (Klimmen) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden lekelen: lē̜kǝlǝ (Klimmen), vemen: vē̜mǝ (Klimmen) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap (ze heeft) krekelen aan de demen: krīǝkǝlǝ ān dǝ dēmǝ (Klimmen  [(identiek met kegels)]  ), (ze heeft) tippelen aan de demen: tipǝlǝ ān dǝ dēmǝ (Klimmen) Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51] I-9
vod lommel: lommel (Klimmen), lŏŏmmel (Klimmen), lŏŏmmele (Klimmen), lómmel (Klimmen), vod: fod (Klimmen), fodde (Klimmen) versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman lommelenkerel: lommellekael (Klimmen), lŏŏmmelekêl (Klimmen), lommelenkramer: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  loemmele-krieëmer (Klimmen), voddenman: foddeman (Klimmen) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] || voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1
voederbak voederbak: d’r voorbak (Klimmen) Hoe heet verder in Uw dialect: de graanbak (waar de verschillend mengsels in worden bewaard)? [N 93 (1983)] III-3-2
voederbeurt voederen, het -: vore (Klimmen) Hoe heet verder in Uw dialect: een voederbeurt? [N 93 (1983)] III-3-2
voederbieten kroten: krūǝtǝ (Klimmen), krǭǝtǝ (Klimmen), voerkroten: vōrkrōǝtǝ (Klimmen), vōrkrūǝtǝ (Klimmen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederen voederen: vore (Klimmen), voeren: vōrǝ (Klimmen) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] || Hoe heet verder in Uw dialect: de duiven een voederbeurt geven? [N 93 (1983)] I-11, III-3-2
voedermengsel voor duiven die moeten presteren (thans) vliegvoeder: vleegvoor (Klimmen) Hoe noemt men thans het fabrieksmatig bereide, speciale voedermengsel voor duiven die moeten presteren [N 93 (1983)] III-3-2