24033 |
vormbewijs |
vormbewijs:
t vörrembewies (Q111p Klimmen),
vormbriefje:
t vörmbreefke (Q111p Klimmen),
t vörrembreefke (Q111p Klimmen),
vurmbreefke (Q111p Klimmen)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24032 |
vormeling |
vormeling:
`ne vörmeling (Q111p Klimmen),
eine vurmling (Q111p Klimmen),
enne vörremeling (Q111p Klimmen)
|
Een vormeling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
ut vurme (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vörme (Q111p Klimmen),
vörreme (Q111p Klimmen),
vormsel toedienen:
t vörmsel toedene (Q111p Klimmen)
|
Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29669 |
vormer |
vormer:
vø̜rǝmǝr (Q111p Klimmen)
|
De arbeider die met behulp van de vormbak stenen vormt. De term klopper werd in Q 121b gebruikt omdat de vormer na het vullen met elke hoek van de vorm op de tafel klopte zodat alle hoeken ervan goed opgevuld werden. [N 98, 75; monogr.]
II-8
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
t vörremsel (Q111p Klimmen),
tvörmsel (Q111p Klimmen),
ut vurmsel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29671 |
vormtafel |
vormtafel:
vø̜rǝmtǭfǝl (Q111p Klimmen)
|
De tafel waarop de klei in de vormbak wordt gedrukt. [N 98, 73; monogr.]
II-8
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevrueur (Q111p Klimmen),
⁄t gevrûûr (Q111p Klimmen)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30512 |
vorstlaag |
vorstlaag:
vīǝslǭx (Q111p Klimmen)
|
De bovenste laag die bij het werk aanvankelijk over de nok van het dak heensteekt. [N F, 40a]
II-9
|
29897 |
vorstpan |
verstpan:
viǝšpan (Q111p Klimmen
[(id)]
)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
foks:
foeks (Q111p Klimmen),
vos:
vos (Q111p Klimmen)
|
vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|