e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vormbewijs vormbewijs: t vörrembewies (Klimmen), vormbriefje: t vörmbreefke (Klimmen), t vörrembreefke (Klimmen), vurmbreefke (Klimmen) Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormeling vormeling: `ne vörmeling (Klimmen), eine vurmling (Klimmen), enne vörremeling (Klimmen) Een vormeling. [N 96D (1989)] III-3-3
vormen vormen: ut vurme (Klimmen, ... ), vörme (Klimmen), vörreme (Klimmen), vormsel toedienen: t vörmsel toedene (Klimmen) Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormer vormer: vø̜rǝmǝr (Klimmen) De arbeider die met behulp van de vormbak stenen vormt. De term klopper werd in Q 121b gebruikt omdat de vormer na het vullen met elke hoek van de vorm op de tafel klopte zodat alle hoeken ervan goed opgevuld werden. [N 98, 75; monogr.] II-8
vormsel vormsel: t vörremsel (Klimmen), tvörmsel (Klimmen), ut vurmsel (Klimmen, ... ) Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormtafel vormtafel: vø̜rǝmtǭfǝl (Klimmen) De tafel waarop de klei in de vormbak wordt gedrukt. [N 98, 73; monogr.] II-8
vorst, het vriezen gevreur: gevrueur (Klimmen), ⁄t gevrûûr (Klimmen) vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] III-4-4
vorstlaag vorstlaag: vīǝslǭx (Klimmen) De bovenste laag die bij het werk aanvankelijk over de nok van het dak heensteekt. [N F, 40a] II-9
vorstpan verstpan: viǝšpan (Klimmen  [(id)]  ) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vos foks: foeks (Klimmen), vos: vos (Klimmen) vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)] III-4-2