e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwenonderhemd? onderhemd: ongerhumme (Klimmen), vrouwluihemd: vrouluujhumme (Klimmen), vrouwlŭŭj-humme (Klimmen), vrouwluishemd: vrouwlüjts-humme (Klimmen) onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)] III-1-3
vrouwziek geil: geil (Klimmen), heet: heit (Klimmen), hengstig: hingstig (Klimmen), hete bliksem: heite bliksem (Klimmen), immer achter de vrouwlui aan zitten: zit ummer achter de vrouwluu aan (Klimmen), loops: luipsj (Klimmen), loopse kerel: luipsje kael (Klimmen), scherp: sjèrp (Klimmen), vrouwluigek: vrouwluugek (Klimmen) vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)] III-2-2
vrucht zetten aanzetten: #NAME?  aanzètte (Klimmen), Veldeke  aazètte (Klimmen) Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)] III-4-3
vruchtbare grond dankbare grond: daŋkbārǝ gront (Klimmen), goede grond: gowǝ gront (Klimmen), lochte grond: loxtǝ gront (Klimmen), schone akker: šō.nǝ akǝr (Klimmen), wasbare grond: wasbare grond (Klimmen), wassige grond: wɛsegǝ gront (Klimmen) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vruchtgebruik leeftocht: Opm. toegift.  de lééftoch (Klimmen), tocht: tocht (Klimmen), Opm. toegift.  der toch (Klimmen) het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] || vruchtgebruik [N 21 (1963)] III-3-1
vruchtvlies helm: helm (Klimmen) Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)] III-2-2
vuil in sloten rommel: rommel (Klimmen), rotzooi: rotzooi (Klimmen) vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)] III-4-4
vuil waterx broei: bröj (Klimmen), nut water: nöt water (Klimmen) vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)] III-4-4
vuist vuist: en vōēs (Klimmen), n voes (Klimmen) vuist [N 10 (1961)] III-1-1
vuldoek blaasdoek: blǭsdōk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.] II-5