e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wispelturig draaibred: ⁄n drieëbraet (Klimmen) steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisseldienst wisselschicht: wesǝlšix (Klimmen [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Wisselende dienst voor de diverse werkzaamheden. "Met de draaipost staan" betekent elke week een andere dienst hebben; de eerste week de morgendienst, de tweede week de middagdienst, de derde week de nachtdienst (Vanwonterghem pag. 101). [monogr.; Vwo 288] II-5
wisselen omwisselen: omwissele (Klimmen), omzetten: omzètte (Klimmen), verwisselen: verwissele (Klimmen), wisselen: wissele (Klimmen) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van de tanden breken: brē̜kǝ (Klimmen) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden breken: brē̜kǝ (Klimmen) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselende misgezangen wisselende gezangen: wisselende gezange (Klimmen), wisselende misgezangen: de wisselende mèsgezange (Klimmen) De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)] III-3-3
wisselvallig weer buiig (weer): bŭŭ-j-ig waer (Klimmen), de duivel houdt kermis: Dit zegt men voor: regen en zonneschijn samen.  d⁄r duvel haat kirmes (Klimmen), kwakkellucht: kwagkelloch (Klimmen), regenlucht: raegeloch (Klimmen), het westen inz. regendreiging: t raengelaok (laok = gat).  raengelóch (Klimmen), t weer staat te luimen]: wet neet wat ⁄t wilt (Klimmen), ⁄t waer is wild (Klimmen), vol buien: de loch zit vol bŭŭ-je (Klimmen) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Klimmen), ster: štar (Klimmen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit zand, stooizand strooizand: sjtruizand (Klimmen), witte zand: witte zand (Klimmen) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witkwast witkwast: wetkwas (Klimmen) Rechthoekige borstel om muren of zolderingen te witten of in lijmverf te schilderen. [N 67, 44a; monogr.] II-9