e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
decimeter, maat van 10 cm palm: palm (Klimmen) de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)] III-4-4
decoratieschilder decoratieschilder: dekǝrāsišeldǝr (Klimmen), fijnschilder: fīnšeldǝr (Klimmen) Schilder die zich in het bijzonder bezig houdt met het schilderen van versieringen. Tot zijn werkzaamheden behoren onder meer het schabloneren, biezentrekken, spatten, glaceren, etc. [N 67, 98b] II-9
deeg deeg: deig (Klimmen) deeg [SGV (1914)] III-2-3
deeg kneden deeg omzetten: [deeg] omzętǝ (Klimmen), kneden: knē (Klimmen), knē̜ (Klimmen), knē̜jǝ (Klimmen), mengen: meŋǝ (Klimmen), te bakken zetten: tǝ bakǝ zętǝ (Klimmen) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
deelstroom deelstroom: dęjlštrǫwm (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) De verdeling van de luchtstroom in hoofdstromen en deelstromen begint reeds in de schacht bij de diverse verdiepingen en wordt voortgezet bij de splitsingen van steengangen, bij opbraken, enz. Nadat deze kleinere luchtstromen één of meer werkpunten geventileerd hebben, verenigen ze zich weer tot één uittrekkende stroom (Driessen pag. 45). Zie ook de toelichtingen bij de lemmata Hoofdstroom en Luchtstroom. [N 95, 213] II-5
definitieve band reep: ręjp (Klimmen) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
degelijk grondig: grundig (Klimmen), uit de grond: oet-ter grŏŏnd (Klimmen) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)] III-1-4
dekbare vaars rind: rent (Klimmen) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
deken deken: `ne dèke (Klimmen), dèGke (Klimmen), eine deke (Klimmen), enne daeke (Klimmen), meervoud dekkes  dèkke (Klimmen) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): `ne dekenaat (Klimmen), ei dekenaat (Klimmen), n daekenaat (Klimmen) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3