e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dij dik van het been: `t diek van `t bein (Klimmen) dij [SGV (1914)] III-1-1
dijk dijk: dīēk (Klimmen) een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)] III-3-1
dik sap van steenvruchten koekoeksstront: + WLD  kŏĕkŏĕkssjtront (Klimmen) stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)] I-7
dik worden stijf: sjtīēf (Klimmen) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke hakken dikke hakken: dikǝ hakǝ (Klimmen), gelps: gęlǝpš (Klimmen) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke leverziekte leverkrankte: lē̜vǝrkrɛŋdǝ (Klimmen), water: wātǝr (Klimmen) Dikke leverziekte, leucose, is een virusziekte. De aangetaste dieren hebben een dorre kam; ze zien er bleek uit. Ofschoon de dieren erg vermageren, maakt het achterlijf een dikke indruk. Soms is de te dikke lever te voelen in de buikholte. [N 19, 64; monogr.] I-12
dikke neus kokkerel: koekkerel (Klimmen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke overjas dikke jas: dīēkke-jas (Klimmen) herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
dikke snee brood paardssnede: pāēsj-sjni-j (Klimmen) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke want pijenhaas: pieje-hejsje (Klimmen), pijhaas: pĭĕhéjsje (Klimmen) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3