33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q111p Klimmen),
zuipbak:
zūpbak (Q111p Klimmen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
22089 |
drinktafel |
tafel:
de taofel (Q111p Klimmen)
|
de tafel waarop de drinkbak geplaatst wordt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20564 |
droesem |
dras:
dràs (Q111p Klimmen)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34236 |
droge koe |
manse koe:
maws kǫw (Q111p Klimmen)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
knoebel:
knubǝl (Q111p Klimmen),
poekel:
pukǝl (Q111p Klimmen)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
30580 |
droge verfstoffen |
berlijner blauw:
bǝrlīnǝr blǫw (Q111p Klimmen),
berlijns blauw:
bǝrlīns˱ blǫw (Q111p Klimmen),
blijwit:
blęjwet (Q111p Klimmen),
blīwet (Q111p Klimmen),
bolus:
boløs (Q111p Klimmen),
bremer groen:
briǝmǝr grø̄n (Q111p Klimmen),
bruine oker:
brūnǝ ōkǝr (Q111p Klimmen),
cadmiumgeel:
katmijømgē̜l (Q111p Klimmen),
chromaatblauw:
kromātblǫw (Q111p Klimmen),
chromaatgeel:
kromāt˲gē̜l (Q111p Klimmen),
chromaatgroen:
kromāt˲grø̄n (Q111p Klimmen),
chromaatrood:
kromātrūǝt (Q111p Klimmen),
chroomgroen:
krōmgrø̄n (Q111p Klimmen),
congorood:
kǫŋgorūǝt (Q111p Klimmen),
dekwit:
dɛqwet (Q111p Klimmen),
dodekop:
dūǝdǝkǫp (Q111p Klimmen),
engels rood:
eŋǝlš rūǝt (Q111p Klimmen),
florentijner lak:
florɛntīnǝr lak (Q111p Klimmen),
fries groen:
frīs ˲grø̄n (Q111p Klimmen),
gebrande sienna:
gǝbrandǝ sijɛna (Q111p Klimmen),
gebrende amber:
gǝbrɛndǝ ambǝr (Q111p Klimmen),
gǝbrɛndǝ ombǝr (Q111p Klimmen),
gebrende terra di sienna:
gǝbrɛndǝ tē̜r dǝ sjɛn (Q111p Klimmen),
gele oker:
gē̜lǝ ōkǝr (Q111p Klimmen),
glitter:
gletǝr (Q111p Klimmen),
gommi:
gǫmi (Q111p Klimmen),
goudglid:
gǫwt˲glet (Q111p Klimmen),
grafiet:
grǝfit (Q111p Klimmen),
groene aarde:
grø̄n ē̜rt (Q111p Klimmen),
groenspaan:
grø̄nšpān (Q111p Klimmen),
ijzerblauw:
īzǝrblǫw (Q111p Klimmen),
ijzermenie:
īzǝrmēnex (Q111p Klimmen),
īzǝrmēni (Q111p Klimmen),
indigo:
endigo (Q111p Klimmen),
indisch geel:
endes ˲gē̜l (Q111p Klimmen),
endis ˲gē̜l (Q111p Klimmen),
indisch rood:
endes, endis rūǝt (Q111p Klimmen),
kakgeel:
kak˲gē̜l (Q111p Klimmen),
kalkgeel:
kalǝk˲gē̜l (Q111p Klimmen),
kalkgroen:
kalǝk˲grø̄n (Q111p Klimmen),
kanariegeel:
kǝnārigē̜l (Q111p Klimmen),
karmijn:
kǝrmīn (Q111p Klimmen),
karmijnlak:
kǝrmīnlak (Q111p Klimmen),
karmijnrood:
kǝrmīnrūǝt (Q111p Klimmen),
kasselse aarde:
kasǝlsǝ ē̜rt (Q111p Klimmen),
keulse amber:
kø̜lšǝ ambǝr (Q111p Klimmen),
kobaltblauw:
kǝbalt˱blǫw (Q111p Klimmen),
kobaltgroen:
kǝbalt˲grø̄n (Q111p Klimmen),
koningsblauw:
kȳǝneŋs˱blǫw (Q111p Klimmen),
kopergroen:
kuǝpǝrgrø̄n (Q111p Klimmen),
kraplak:
kraplak (Q111p Klimmen),
lampenzwart:
lampǝšwat (Q111p Klimmen),
lampǝžwart (Q111p Klimmen),
lampenzwartsel:
lampǝžwɛrtsǝl (Q111p Klimmen),
loodmenie:
lūǝtmēnex (Q111p Klimmen),
lūǝtmēni (Q111p Klimmen),
loodwit:
lūǝtwet (Q111p Klimmen),
napels geel:
nāpǝlš ˲gē̜l (Q111p Klimmen),
oker:
ōkǝr (Q111p Klimmen),
ongebrande sienna:
ǫngǝbrandǝ sijɛna (Q111p Klimmen),
ongebrende amber:
ǫngǝbrɛndǝ ambǝr (Q111p Klimmen),
ǫngǝbrɛndǝ ombǝr (Q111p Klimmen),
ongebrende terra di sienna:
ǫngǝbrɛndǝ tē̜r dǝ sjɛn (Q111p Klimmen),
parijs blauw:
pǝrīs˱ blǫw (Q111p Klimmen),
permanentgroen:
pɛrmanɛnt˲grø̄n (Q111p Klimmen),
permanentrood:
pɛrmǝnɛntrūǝt (Q111p Klimmen),
permanentwit:
pɛrmǝnɛntwet (Q111p Klimmen),
perzenrood:
pɛrzǝrūǝt (Q111p Klimmen),
poederverf:
pujǝrvęrǝf (Q111p Klimmen),
pruisblauw:
prȳš˱blǫw (Q111p Klimmen),
schijtgeel:
šīt˲gē̜l (Q111p Klimmen),
signaalrood:
senjālrūǝt (Q111p Klimmen),
staalblauw:
štǭlblǫw (Q111p Klimmen),
standgroen:
štant˲grø̄n (Q111p Klimmen),
turks rood:
tørǝks rūǝt (Q111p Klimmen),
ultramarijnblauw:
øltramarīnblǫw (Q111p Klimmen),
verfpoeder:
vɛrǝfpujǝr (Q111p Klimmen),
vermiljoen:
vɛrmeljun (Q111p Klimmen),
vlamzwart:
vlamžwart (Q111p Klimmen),
wenerlak:
wēnǝrlak (Q111p Klimmen),
zilverglid:
zelvǝrglet (Q111p Klimmen),
zinkgeel:
zeŋk˲gē̜l (Q111p Klimmen),
zinkgroen:
zeŋk˲grø̄n (Q111p Klimmen),
zinkwit:
zeŋkwet (Q111p Klimmen),
zwartsel:
šwɛrtsǝl (Q111p Klimmen),
žwɛrtsǝl (Q111p Klimmen),
zweeds zwart:
šwēts šwat (Q111p Klimmen
[(blauwig)]
)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
op de bleek liggen:
ǫp dǝ blēi̯k lē̜gǝ (Q111p Klimmen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
drupjesheilige:
dröpkeshèllige (Q111p Klimmen),
zatlap:
zaatlap (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zuiplap:
zoeplap (Q111p Klimmen),
zōēplap (Q111p Klimmen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
stijf:
sjtiéf (Q111p Klimmen),
zat:
zaat (Q111p Klimmen),
zat wie duizend man:
zaat wie dōēzend man (Q111p Klimmen),
zat wie een maleier:
zaat wie enne Maleijer (Q111p Klimmen),
zat wie een varken:
zaat wie en vérreke (Q111p Klimmen)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
aan de voeten hebben:
aan de veut höbbe (Q111p Klimmen),
aangeschoten zijn:
aangesjaote zîên (Q111p Klimmen),
alles dubbel zien:
alles dobbel zêên (Q111p Klimmen),
bezopen zijn:
bezaope zîên (Q111p Klimmen),
de weg niet kunnen houden:
der waeg neet kinne hawte (Q111p Klimmen),
een pegel in hebben:
en peel in höbbe (Q111p Klimmen),
een stijve tong hebben:
en sjtīēf tong höbbe (Q111p Klimmen),
een streep in hebben:
en sjtrīēp in höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de hakken hebben:
en sjtök in de hakke höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de kloten hebben:
en sjtök in de klôôte höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de kont hebben:
en sjtök in de kont höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de kraag hebben:
en sjtök in der kraag höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de viool hebben:
en sjtök in de fiejôôl höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in de vot hebben:
en sjtök in de vot höbbe (Q111p Klimmen),
een stuk in hebben:
en sjtök in höbbe (Q111p Klimmen),
een te veel hebben:
ein te vööl höbbe (Q111p Klimmen),
geladen zijn:
gelaa zîên (Q111p Klimmen),
hagelenvol zijn:
haagelevol zîên (Q111p Klimmen),
hem om hebben:
em om höbbe (Q111p Klimmen),
hem stijf hebben:
em sjtīēf höbbe (Q111p Klimmen),
kachel zijn:
kachel zîên (Q111p Klimmen),
kanonnenzat zijn:
knonnezaat zîên (Q111p Klimmen),
lazerus zijn:
lazeres zîên (Q111p Klimmen),
sterrenzat zijn:
sjtéérezaat zîên (Q111p Klimmen),
stijf lopen:
sjtīēf loupe (Q111p Klimmen),
veel kal hebben:
vööl kal höbbe (Q111p Klimmen),
vol zijn:
vol zîên (Q111p Klimmen),
winter aan de voeten hebben:
winter aan de veut höbbe (Q111p Klimmen),
zat zijn:
zaat zîên (Q111p Klimmen),
ze kleven hebben:
ze klaeve höbbe (Q111p Klimmen),
ze zitten hebben:
ze zitte höbbe (Q111p Klimmen),
zwaar geladen zijn:
zjwaor gelaa zîên (Q111p Klimmen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|