33525 |
druiventros |
druiventros:
drōēvetros (Q111p Klimmen),
tros:
tros (Q111p Klimmen)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
rebbedeppen:
rèbbedèppe (Q111p Klimmen),
trampelen:
trampele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17896 |
drukken |
duwen:
düjje (Q111p Klimmen)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27958 |
drukkooitje |
kooitje:
kooitje (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
òmsjteng make (Q111p Klimmen)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
allegatie:
allegaasje (Q111p Klimmen),
gedoens:
gedoons (Q111p Klimmen)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
drup:
dröp (Q111p Klimmen),
⁄n dröp (Q111p Klimmen),
b.v. en drö.p waater.
drö.p (Q111p Klimmen),
druppel:
dröppel (Q111p Klimmen),
ennen dröppəl (Q111p Klimmen),
⁄n dröppel (Q111p Klimmen),
b.v. en drö.ppel aan de naas.
drö.ppel (Q111p Klimmen),
Note v.d. invuller: op ei gelieke wie twieë dröppele water.
⁄n dröppel water (Q111p Klimmen)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31978 |
dubbel kruishout |
dubbel kruishout:
dø̜bǝl krytshǫwt (Q111p Klimmen)
|
Een kruishout met twee, onderling verstelbare kruishoutbenen die elk voorzien zijn van een kraspennetje. Het dubbel kruishout wordt gebruikt om snel evenwijdige lijnen op het hout te kunnen trekken. Zie ook afb. 102. [N 53, 191f; N G, 17b]
II-12
|
33731 |
dubbel sierhek |
barrier:
brēr (Q111p Klimmen)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
27618 |
dubbele dienst |
dobbelschicht:
dubǝlšix (Q111p Klimmen),
overschicht:
yǝvǝršix (Q111p Klimmen)
|
Dubbele dienst op één werkdag waarbij men dus bleef doorwerken, bijvoorbeeld de dag- en middagdienst. [monogr.]
II-5
|