33121 |
eerste rij schoven van het dorsbed |
aanleg:
ālęq (Q111p Klimmen)
|
De meest gebruikelijke inrichting van het dorsbed bestaat uit één lange rij schoven, in de lengterichting van de dorsvloer achter elkaar gelegd, en daarop een tweede laag die bestaat uit twee rijen, met de koppen van de schoven naar elkaar toegekeerd, zodat de aren op de eerste, ondersterij rusten. In dit lemma staan de benamingen van de eerste, onderliggende rij bijeen, die in lengterichting achter elkaar liggen. Opmerkenswaard (en elders ongebruikelijk) is hetgeen de zegsman van L 330 opgeeft: "drie of vier schoven werden losgemaakt en uitgespreid over de dorsvloer voordat het eigenlijke bed van twee rijen schoven met de koppen naar elkaar toe werd gelegd". Voor de fonetische documentatie van de woord(delen) [bed] en [brei], zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). Zie ook afbeelding 11, a.' [N 14, 17a; JG 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24972 |
eerstvolgend, ernaast |
eerstvolgend:
iësjvolgende (Q111p Klimmen),
naast:
naodste (Q111p Klimmen)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22065 |
eetbak |
voederbak:
d’r voorbak (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de eetbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24517 |
eetbare paddestoel |
morielje:
eetbare soort
morilje (Q111p Klimmen)
|
paddestoel, morille
III-4-3
|
20520 |
eetbare slak |
karakol:
karkol (Q111p Klimmen),
karkòl (Q111p Klimmen)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19952 |
eetketel |
etensketeltje:
ē̜tǝskē̜tǝlkǝ (Q111p Klimmen),
gamel:
gamɛl, gǝmɛl (Q111p Klimmen),
miet:
mī̄t (Q111p Klimmen)
|
Etensketel waarin de warme maaltijd voor de steen- en pannenbakkers werd gebracht, bestaande uit twee of drie pannen die door een handvat met elkaar verbonden waren. In L 270 werd een dergelijke dubbelketel met warm eten ɛs middags meestal door kinderen naar de kleiput gebracht.' [N 98, 12; monogr.]
II-8
|
19571 |
eetlepel |
eetlepel:
aetlaepel (Q111p Klimmen),
aetlèpel (Q111p Klimmen),
paplepel:
paplèpel (Q111p Klimmen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
ieëvig (Q111p Klimmen),
iëwig (Q111p Klimmen),
èwwig (Q111p Klimmen)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33709 |
egaliseren |
fatseneren:
fatsǝnērǝ (Q111p Klimmen),
gelijkmaken:
gǝlīkmākǝ (Q111p Klimmen),
graven:
grāvǝ (Q111p Klimmen)
|
De grond met de schop egaliseren, al spittend gelijkmaken. [N 27, 11]
I-8
|
24430 |
egel |
egel:
eiegel (Q111p Klimmen)
|
egel [SGV (1914)]
III-4-2
|