30743 |
etsen |
etsen:
ɛtsǝ (Q111p Klimmen),
inbijten:
ebītǝ (Q111p Klimmen),
ingriffen:
engrefǝ (Q111p Klimmen),
inkratsen:
enkratsǝ (Q111p Klimmen)
|
Met zuur letters in glas of in een asbest-cementplaat uitbijten. Bij glas worden daartoe de niet mat uit te bijten plaatsen met vuurlak, was etc. bedekt. Nadat het glas met het zuur is bewerkt, kan deze bedekking weer verwijderd worden. Soms wordt ook door middel van zandstralen geornamenteerd glas gemaakt. [N 67, 82a]
II-9
|
18047 |
etter |
gezweer:
gezwjêr (Q111p Klimmen)
|
etter [SGV (1914)]
III-1-2
|
24143 |
europese kanarie |
bastaard:
basterd (Q111p Klimmen),
geerling:
gērling (Q111p Klimmen),
kanariesijs:
kenaarie-sies (Q111p Klimmen),
kanariesijsje:
kanarie-sieske (Q111p Klimmen)
|
kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
evangelie (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
N.B.: Het evangelie op Palmzondag wordt ``t laank ivvengilje` genoemd.
`t ivvengilje (Q111p Klimmen)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbel warsel:
dǫbǝl [warsel] (Q111p Klimmen),
warsel:
wē̜(ǝ)ršǝl (Q111p Klimmen),
warselen:
wē̜šǝlǝ (Q111p Klimmen),
warshout:
wē̜šhǫu̯t (Q111p Klimmen)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
29618 |
excavateur |
baggermolen:
bagǝrmyǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Grondgraafmachine, bestaande uit een ketting zonder einde waaraan emmers zijn bevestigd die over de kleilaag schuren, de klei in dunne lagen afscheppen en vervolgens in een vergaarbak storten. Een dergelijke emmer wordt door de invuller uit Q 111 een bak (bak) en door de zegsman uit L 290 een baggeremer (bag\rē̜jm\r) genoemd. De ketting zonder einde loopt over een beweegbare arm die zowel naar boven als naar beneden kan worden bewogen. Dit onderdeel van de excavateur noemt men in Q 111 de arm (ɛr\m). De met behulp van de emmers opgebaggerde klei wordt in een trechtervormige vergaarbak gestort; de bodem van deze bak kan openschuiven zodat de inhoud in de wagens eronder terechtkomt. Deze bak heet in Q 111 een stortbak (ētǫrt˱bak). Zie afb. 16.' [N 98, 38; N 98, 39; N 98, 41; N 98, 42; monogr.]
II-8
|
29622 |
extra hard werken |
oversteken:
yǝvǝrštē̜kǝ (Q111p Klimmen),
zich afbeulen:
zex˱ āf˱bø̄̄lǝ (Q111p Klimmen),
zich moren:
zex mǭrǝ (Q111p Klimmen),
zich poejakken:
zex pujakǝ (Q111p Klimmen),
zich schinden:
zex šenǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie voor het woordtype travakken ook Stevens, T√∫ngërsë Dïksjën√™√™r, pag. 588 s.v. tr√†v√†kke. [N 98, 31; N 98, 32; monogr.]
II-8
|
26537 |
ezel |
ezel:
ē̜zǝl (Q111p Klimmen)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.]
II-11
|
30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
ē̜zǝlsrø̜k (Q111p Klimmen),
ē̜zǝlsrø̜q (Q111p Klimmen)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|