19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedinke (Q111p Klimmen),
nadenken:
noadinke (Q111p Klimmen)
|
nagedachte [SGV (1914)] || terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
geduip waere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
geduipt waere (Q111p Klimmen)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30517 |
gedreven dak |
gedreven strooidak:
gǝdrīǝvǝ štrȳǝdāk (Q111p Klimmen)
|
Strooien dak waarbij in tegenstelling tot normaal, de schoven van alle deklagen met de ondereinden naar beneden zijn gericht. [N F, 46a; monogr.]
II-9
|
17545 |
gedrongen persoon |
knoest:
t is enne knōēs (Q111p Klimmen),
t is ne knoes (Q111p Klimmen),
knorvel:
t is enne knoelver (Q111p Klimmen),
por:
t is ne por (Q111p Klimmen)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
(ze is) open:
ǭpǝ (Q111p Klimmen),
gedrukt:
gǝdrø̜kt (Q111p Klimmen)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
23666 |
gedurige aanbidding |
eeuwigdurende aanbidding:
ewigdoerende aanbidding (Q111p Klimmen),
iëwigdoerende aanbidding (Q111p Klimmen)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
gewillig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgeuts:
gaelgueudsj (Q111p Klimmen),
gèèlgûûtsj (Q111p Klimmen)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gael verf (Q111p Klimmen),
gêl verf (Q111p Klimmen)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
gein rös höbbe (Q111p Klimmen)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|