24013 |
geslaagd zijn voor het communie-examen |
de communie (<lat.) mogen doen:
hae maog de kemune doën (Q111p Klimmen),
geslaagd zijn:
geschlaag sin vuur ut eerste communie exame (Q111p Klimmen),
geschlaag zin veur ut eerste communie-exame (Q111p Klimmen)
|
Geslaagd zijn voor het eerste communie-examen, opgeschreven zijn/worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20475 |
geslacht |
geslacht:
⁄t gesjlach (Q111p Klimmen)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17712 |
geslachtsdelen (alg.) |
affaire:
affaire (Q111p Klimmen),
gemachts:
gemèchs (Q111p Klimmen),
getuig:
getuug (Q111p Klimmen),
kleinvlees:
t klei-vleesj (Q111p Klimmen),
klootzak:
klootzak (Q111p Klimmen),
onderlijf:
ongerlief (Q111p Klimmen),
ongerlīēf (Q111p Klimmen)
|
geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
bibberen:
bibbere (Q111p Klimmen),
breien:
breie (Q111p Klimmen),
een nummertje maken:
ei nummerke make (Q111p Klimmen),
ficken (du.):
fiekke (Q111p Klimmen),
fietsen:
fietse (Q111p Klimmen),
haar kontje uitlaten:
der künj oetlaote (Q111p Klimmen),
hem opzetten:
em opzette (Q111p Klimmen),
hoeren:
hore (Q111p Klimmen),
jenzen:
cf. WNt s.v. "jenzen"2) gebruiken = een vrouw "jenzen
jenze (Q111p Klimmen),
kienen:
kiene (Q111p Klimmen),
kutkammen:
kutkemme (Q111p Klimmen),
naaien:
naaie (Q111p Klimmen),
nejje (Q111p Klimmen),
nèjje (Q111p Klimmen),
neuken:
neuken (Q111p Klimmen),
näöke (Q111p Klimmen),
nêûke (Q111p Klimmen),
nummertje maken:
nummerke make (Q111p Klimmen),
opschrijven:
opsjrieve (Q111p Klimmen),
overheen kruipen:
ééverein krōēpe (Q111p Klimmen),
pandoeren:
pandoere (Q111p Klimmen),
poepen:
poepe (Q111p Klimmen),
poeppe (Q111p Klimmen),
poppen:
poppe (Q111p Klimmen),
vademen:
vèème (Q111p Klimmen),
cf. WNT s.v. "veemen"zie vademen; cf. WNt s.v. "vademen
vaeme (Q111p Klimmen),
vegen:
vaege (Q111p Klimmen),
vogelen:
voëgele (Q111p Klimmen),
vôôgele (Q111p Klimmen),
wippen:
wippe (Q111p Klimmen)
|
geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33790 |
geslachtsorgaan van de hengst als geheel |
gemecht:
gemęxs (Q111p Klimmen)
|
[JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
23491 |
gesloten kapelletje? |
devotiekapel:
devotiekapel (Q111p Klimmen),
kapelletje:
kepélke (Q111p Klimmen)
|
Een kapelletje waar men niet in kan, waarin achter traliewerk een kruis of een beeld staat. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kǝpūn (Q111p Klimmen)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
hamel:
hāmǝl (Q111p Klimmen)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (Q111p Klimmen),
bɛrǝx (Q111p Klimmen)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gelts:
gels (Q111p Klimmen)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|