18254 |
gesp |
gesp:
sjoon met ein gasp (Q111p Klimmen),
sjnal= niet te gebruiken in deze betekenis
gasp (Q111p Klimmen),
snal (<du.):
sjnal (Q111p Klimmen)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33761 |
gespeend veulen |
gespeend veulen:
gǝšpīǝnt vȳǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b]
I-9
|
30518 |
gespreid dak |
gespreid dak:
gǝšpręj.t˱ dāk (Q111p Klimmen)
|
Strooien dak waarbij de schoven van alle deklagen met de boveneinden naar beneden zijn gericht. [N F, 46b]
II-9
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stamper:
štampǝr (Q111p Klimmen),
stempel:
štęmpǝl (Q111p Klimmen)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
frontje:
fruntje (Q111p Klimmen)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte leesmis:
gesjtichte laesmès, hoëmès (Q111p Klimmen),
gestichte mis:
gesjtichde mès (Q111p Klimmen),
gestjichte mès (Q111p Klimmen)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18543 |
gestreepte broek |
fantasiebroek:
fantaziebrook (Q111p Klimmen),
streepjesbroek:
sjtrīēpkesbrook (Q111p Klimmen),
strepen broek:
Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.
sjtrīēpe-brook (Q111p Klimmen)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (Q111p Klimmen)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30641 |
getande spalter |
getande spalter:
gǝtɛŋdǝ špaltǝr (Q111p Klimmen)
|
Spalter waarvan het haar in afzonderlijke bundeltjes is verdeeld. De getande spalter wordt gebruikt bij het schilderen van de vezels van hout. Zie ook afb. 93b en de lemmata 'Spalter' en 'Draadtrekker'. [N 67, 36b]
II-9
|
21319 |
getatewaal |
gestroddels:
gesjtroddels (Q111p Klimmen)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|