24987 |
glad, glijdend |
glats:
glets (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
gladde draad:
gladǝ drǭt (Q111p Klimmen),
wasdraad:
wēšdrǭt (Q111p Klimmen),
zinkdraad:
zeŋkdrǭt (Q111p Klimmen)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
20049 |
gladiool |
gladiool:
Veldeke
gladiool (Q111p Klimmen)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30600 |
glansverf |
glansverf:
glans˲[verf] (Q111p Klimmen)
|
Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.]
II-9
|
30783 |
glas in lood |
gebrand glas:
gǝbrant ˲glās (Q111p Klimmen),
glas in lood:
glās˱ e(n) luǝt (Q111p Klimmen)
|
Samenstel van kleine, gekleurde ruitjes van gebrand glas, die in H-vormige loden roeden zijn gevat. Bij het aanbrengen van glas in lood worden de roeden zo ver als nodig uiteengebogen om het glas erin te plaatsen. Vervolgens worden ze weer aangedrukt en aan de hoeken en kruisingen aan elkaar gesoldeerd. [N 67, 89l; monogr.]
II-9
|
30788 |
glas snijden |
glas snijden:
glās šni.jǝ (Q111p Klimmen)
|
Glas op maat snijden met behulp van een glassnijder. Zie ook het lemma 'Glassnijder'. [N 67, 90b]
II-9
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-lood:
glaas i loeëd (Q111p Klimmen),
glas-in-loodvenster:
glas in loodvinster (Q111p Klimmen)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30681 |
glasbreker |
glasbreker:
glās˱brē̜kǝr (Q111p Klimmen)
|
IJzeren lemmet met inkepingen voor verschillende diktes van glas, dat wordt gebruikt wanneer de bij het glassnijden af te breken stroken glas te smal zijn om met de hand aan te vatten. [N 67, 58c]
II-9
|
19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glaasgerdien (Q111p Klimmen),
gordijn:
gerdīēn (Q111p Klimmen)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30678 |
glaskrabber |
glasmesje:
glāsmɛtskǝ (Q111p Klimmen),
krabber:
krabǝr (Q111p Klimmen),
schrapmes:
šrapmɛts (Q111p Klimmen)
|
Werktuig om kleine verfspatjes van glas te verwijderen. In Q 121 verwijderde men overtollige verf ook door het glas nat te maken en vervolgens met een muntstuk over de spatjes te wrijven. In K 353 werd hiervoor een koperen geldstuk gebruikt. [N 67, 56b]
II-9
|