22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (Q111p Klimmen)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glitschen (du.):
gletse (Q111p Klimmen),
glitsen:
gletse (Q111p Klimmen),
kaaien:
kejje (Q111p Klimmen),
slibberen:
sjliebbere (Q111p Klimmen)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
gremelen:
grieëmele (Q111p Klimmen),
kokkelen:
koekkele (Q111p Klimmen)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
vuurvliegje:
WLD
vuurvleegsjkes (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q111p Klimmen),
Veldeke
vuurwörmke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
WLD
vuurwôrrempkes (Q111p Klimmen),
vuurwörremkes (Q111p Klimmen)
|
glimworm [SGV (1914)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
gloed:
glood (Q111p Klimmen),
hits:
hèts (Q111p Klimmen),
hitte
hèts (Q111p Klimmen),
warmte:
warmte
wermde (Q111p Klimmen)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
goddevader (Q111p Klimmen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
christenleer:
der kristeliër (Q111p Klimmen)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
de gaodslamp (Q111p Klimmen),
gaodslamp (Q111p Klimmen),
godslamp (Q111p Klimmen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godsla[s}tere (Q111p Klimmen),
vloeken:
vlooke (Q111p Klimmen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|