18631 |
alpinomuts |
alpino (it.):
alpino (Q111p Klimmen),
belgisch mutsje:
belsj mutsjke (Q111p Klimmen),
pats ohne klep:
patsj aone klép (Q111p Klimmen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24002 |
als getuige ten doop komen |
als getuige aan de doop komen:
es getuge aa gen doup kómme (Q111p Klimmen),
doopsgetuigen:
duipsgetuige (Q111p Klimmen),
naar de doop gaan:
nao der doup gaon (Q111p Klimmen)
|
Als getuige ten doop komen [an doof kómme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
`nen elter (Q111p Klimmen),
elter (Q111p Klimmen),
èlter (Q111p Klimmen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
altaarschel:
N.B.: Van Witte Donderdang na het Credo to Paaszaterdag: `de klabattere`.
de eltersjel (Q111p Klimmen),
bel:
bel (Q111p Klimmen),
kerkschel:
kèrksjel (Q111p Klimmen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
triptiek (<fr.):
triptiek (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
abel:
WLD
abel (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de alver: een roofkarpertje, 10-18cm lang, de schubben hebben een fraaie zilver- of paarlemoerglans (alver, moertje, nesteling, aveltje, scheiter, bovenzwemmer, win, winde, wind) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23753 |
alziend oog |
alziend oog:
`t Alleszeend Oug (Q111p Klimmen),
godsoog:
godsoog (Q111p Klimmen)
|
Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27698 |
ambtenaar |
beambte:
beambte (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
bǝamtǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het algemene woord voor de ambtenaar op de mijn. Een woordtype als "pennelekker" is echter spottend bedoeld. Een schrijver zit op kantoor. [N 95, 140; monogr.]
II-5
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (Q111p Klimmen),
ampöl (Q111p Klimmen),
de ampulle (Q111p Klimmen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22030 |
andere benamingen voor de kleuren van het vederkleed |
mouche (fr.):
Opm. v.d. invuller: is gespikkeld wit en muiskleurig.
’ne moesj (Q111p Klimmen)
|
Kent U andere benamingen voor de kleuren van het vederkleed (+ korte beschrijving)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|