28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
hefboom:
hɛfbǫwm (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei]),
wip:
wip (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
19447 |
heg, haag |
doornheg:
meidoornhaag
däörehèk (Q111p Klimmen),
heg:
heGk (Q111p Klimmen),
tuining:
tuning (Q111p Klimmen)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
aardmus:
aerdmösj (Q111p Klimmen),
heggenmus:
hèGGemösj (Q111p Klimmen),
hègkemösj (Q111p Klimmen)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
hei-jbéssem (Q111p Klimmen),
heibessem (Q111p Klimmen)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31656 |
heiblok |
heiblok:
hęjblǫk (Q111p Klimmen)
|
Zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn bevestigd. Het heiblok wordt bij het aanleggen van een pomp gebruikt bij het in de grond slaan van buizen. Zie ook afb. 245 en het lemma ɛhandheiɛ in WLD deel II.9, pag. 53. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het heien van funderingspalen. Het woordtype heiblok op drie-/drijpoot is van toepassing op een trekhei, een heistelling in de vorm van een driepoot waaraan een katrol is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok is vastgemaakt. Het toestel wordt door spierkracht of met behulp van een stoommachine, een elektromotor of een verbrandingsmotor aangedreven. In de laatste drie gevallen wordt daarbij gebruik gemaakt van een liertoestel. Zie ook het lemma ɛtrekheiɛ in WLD deel II.9, pag. 54. In P 219 werden de buizen met behulp van een voorhamer (v0rhqm9r) in de grond gedreven.' [N 33, 336]
II-11
|
30063 |
heien |
heien:
hɛjǝ (Q111p Klimmen)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
touwaarde:
touw-aerd (Q111p Klimmen)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23208 |
heilig |
heilig:
hellig (Q111p Klimmen),
hèllig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
heilig [SGV (1914)] || Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23795 |
heilig graf |
heilig graf:
Hèllig Graaf (Q111p Klimmen)
|
De plaats, het rustaltaar waar op Witte Donderdag de geconsacreerde Hostie bewaard wordt, het H. Graf. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23395 |
heilig hartbeeld |
heilig hart:
`n hèllig hart (Q111p Klimmen),
hèllig hart (Q111p Klimmen),
heilig hartbeeld:
H. Hartbeeld (Q111p Klimmen),
heilighartbeeld (Q111p Klimmen),
hellig hart beeld (Q111p Klimmen),
hèllig hart beeld (Q111p Klimmen),
n Hellig Hartbeeld (Q111p Klimmen)
|
Een beeld van Jezus die zijn hart toont (H.Hart). [N 96A (1989)] || H.Hartbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|