18355 |
houten sandaal |
houtklos:
WNT: klos (I), 1) Blok of blokje van hout... 3), a) Klomp.
houtklosse (Q111p Klimmen),
trip:
WNT: trip (I), 1) Houten zool met een riempje over de wreef 2) Lage klomp [...] 6) (Barg.) Schoen.
trieppe (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34367 |
houten stamper |
brijtselkuil:
brītsǝlkyl (Q111p Klimmen),
brijtselskuil:
britsǝlskyl (Q111p Klimmen)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
30604 |
houtkleur |
glaceersaus:
glasi-sǫws (Q111p Klimmen),
houtverf:
hǫwt˲vɛrǝf (Q111p Klimmen),
saus:
sǫws (Q111p Klimmen)
|
Transparante olie- of waterverf van diverse samenstelling, die gebruikt wordt bij het imiteren van houtsoorten. Met de term 'procédé' worden olieverven voor houtimitatie aangeduid. [N 67, 20]
II-9
|
19974 |
houtmolm |
meel:
meel (Q111p Klimmen)
|
houtmeel [DC 30 (1958)]
III-2-1
|
30610 |
houtolie |
houtolig:
hǫwt˱ǭlex (Q111p Klimmen)
|
Drogende olie, verkregen door uitpersen van de zaden van de Elaeococea vernicia. Houtolie doet dienst als lijnolie-surrogaat bij de vernisfabricage. [N 67, 21c]
II-9
|
31745 |
houtopslagplaats |
houtlager:
hǫwtlāgǝr (Q111p Klimmen
[(alleen bij grotere bedrijven)]
),
houtschop:
hǫwtšǫp (Q111p Klimmen)
|
De opbergruimte voor het hout dat nodig is voor het vervaardigen van karren, wagens en wielen. Uit opmerkingen van de respondenten blijkt dat de houtopslagplaats meestal aan twee of drie kanten open was. Zo kon het hout met behulp van de wind worden gedroogd. Zie ook het lemma ɛhoutopslagplaatsɛ in het hoofdstuk over de vaktaal van de timmerman. In de wagenmakerij uit Echt (L 381) had men een speciale ruimte voor hout dat langzaam moest drogen. Men noemde dit de spekenkamer (spęjkǝkāmǝr).' [N G, 4a-b]
II-12
|
31880 |
houtrasp |
houtrasp:
hǫwtrasp (Q111p Klimmen)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
34595 |
houtrong |
bok:
bǫk (Q111p Klimmen),
ezel:
ē̜zǝl (Q111p Klimmen),
raamwerk:
rāmwęrǝk (Q111p Klimmen),
rongblok:
roŋblǫk (Q111p Klimmen)
|
Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c]
I-13
|
30747 |
houtschilderen |
houten:
hǫwtǝ (Q111p Klimmen),
houtimitatie:
hǫwt˱imitāsi (Q111p Klimmen),
houtkleuren:
hǫwtklø̄rǝ (Q111p Klimmen),
in het eiken zetten:
en ǝt˱ ęjkǝ zętǝ (Q111p Klimmen)
|
Het nabootsen van hout met behulp van verf. Het houtschilderen bestaat uit het aanleggen, het maken van vlammen en draden, en het glaceren. Zie ook het lemma 'Glaceren'. [N 67, 85a]
II-9
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
ameren (<du.):
aomere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
houtskool:
houtskaol (Q111p Klimmen)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|