21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
identiteitsbewīēs (Q111p Klimmen),
persoonsbewijs:
persoonsbewīēs (Q111p Klimmen)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
(iemand) gezond schrijven:
gǝzont šrīvǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|
21793 |
iemand graag mogen |
gaarne hebben:
gaer höbbe (Q111p Klimmen),
goed lijden:
good lieje (Q111p Klimmen)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hingere (Q111p Klimmen),
verhinderen:
verhingere (Q111p Klimmen)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wach aazègke (Q111p Klimmen)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiete (Q111p Klimmen)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
de mantel uitvegen:
d⁄r mantel oetvaege (Q111p Klimmen)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28263 |
iemand naar boven brengen |
(iemand) uitdragen:
ūtdrāgǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Een zieke, gewonde of verongelukte met behulp van de liftkooi uit het ondergrondse bedrijf naar boven brengen. [N 95, 717; N 95, 718; N 95, 719; N 95, 720]
II-5
|
19291 |
iemand prijzen |
ophemelen:
ophieëmele (Q111p Klimmen),
prijzen:
prieze (Q111p Klimmen)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
weerstaan:
weersjtao (Q111p Klimmen),
zich te weer stellen:
zich te waer sjtèlle (Q111p Klimmen)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|