e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijsbaan kei: kè-j (Klimmen) Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)] III-3-2
ijsberen tettelen: dèddele (Klimmen) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: de ieshèllige (Klimmen), iesheilige (Klimmen) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijsmuts ijsmuts: iesmutsj (Klimmen), īēs-mutsj (Klimmen), īēsmötsj (Klimmen), sneeuwmuts: sjnieëmutsj (Klimmen) ijsmuts [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
ijsnagels ijsnagelen: īsnē̜gǝl (Klimmen), ijsnagels: īsnāgǝl (Klimmen) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijskiekel: īēskīēëkelle (mv.) (Klimmen) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsvogel ijsvogel: iesvoeëgel (Klimmen), īēsvôôgel (Klimmen) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
ijver ijver: iefer (Klimmen) toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: īēzel (Klimmen) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijsregenen: īēs rêngene (Klimmen), ijzelen: īēzele (Klimmen) ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4