33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeurtje:
[oven]dȳrkǝ (Q111p Klimmen),
ovenplaat:
[oven]plāt (Q111p Klimmen)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32304 |
ijzeren drevels, deuvels |
doeknagelen:
duknē̜gǝl (Q111p Klimmen)
|
De tweepuntige stalen nagels waarmee de verschillende bodemplanken met elkaar verbonden worden. [N E, 38c]
II-12
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q111p Klimmen)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q111p Klimmen),
(mv)
gafǝlǝ (Q111p Klimmen),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q111p Klimmen),
oogstgaffel:
au̯s˲gafǝl (Q111p Klimmen),
au̯xs˲gafǝl (Q111p Klimmen),
ǫu̯s˲gafǝl (Q111p Klimmen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøͅthōͅk (Q111p Klimmen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
31569 |
ijzerkit |
ijzerkit:
īzǝrket (Q111p Klimmen)
|
Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312]
II-11
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
hoefijzer:
hoofiezer (Q111p Klimmen),
plaatje:
plaetje (Q111p Klimmen),
stootje:
sjtööëtjes (Q111p Klimmen),
stootstukje:
sjôôtsjtöksjkes (Q111p Klimmen)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illustrasje (Q111p Klimmen),
schildje:
sjeltjə (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)] || illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18935 |
in alle haast |
op de snap:
op d⁄r sjnap (Q111p Klimmen)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21752 |
in beslag nemen / beslag leggen op |
beslag leggen:
besjlaag legke (Q111p Klimmen),
besjlaag lègke (Q111p Klimmen),
beslag nemen:
besjlaag numme (Q111p Klimmen)
|
het in beslag nemen van goederen bijv. als uitvoering van een vonnis [beslag, kommer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|