18724 |
kammen |
kammen:
kemme (Q111p Klimmen),
wie ich ⁄t wol kémme ging mich der kamp kepot (Q111p Klimmen)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kabelen:
kabele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Door een proef beslissen tussen hen die bij een spel evenveel punten hebben verworven. || Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24704 |
kamperfoelie |
geiteblad:
Veldeke kamperfoelie
geiteblaad (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
kamperfoelie [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25325 |
kan, maat van 1,5 liter |
kan:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
kan (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1,4 liter [kan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25296 |
kan, maat van één liter |
liter:
⁄ne liter (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1 liter [mengel, kan, kop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (Q111p Klimmen),
kenaal (Q111p Klimmen)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
kaertseluchter (Q111p Klimmen),
kandelaar:
kandelear (Q111p Klimmen),
luchter:
luchter (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
de kaertseluchtere (Q111p Klimmen),
kaertseluchtesj (Q111p Klimmen),
keerseluchters (Q111p Klimmen)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4, III-3-2
|
31908 |
kantbeitel |
beitel:
hak˱bęjtǝl (Q111p Klimmen)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|