32671 |
klein voorploegwiel |
klein rad:
klęi̯n rā.t (Q111p Klimmen),
rullen:
rø̜lǝ (Q111p Klimmen)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
25159 |
klein wolkje |
wolkje:
wuiksjke (Q111p Klimmen),
wölleksjke (Q111p Klimmen)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29988 |
kleine bouwladder |
leddertje:
lø̜dǝrkǝ (Q111p Klimmen)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
22140 |
kleine mand zonder onderverdelingen |
duivenkorfje:
’t doevekörfke (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22237 |
kleine mantelpennen (42) |
klein broekveren:
deəf1 əf2 kleinəf1 əf2 brookvaere (Q111p Klimmen)
|
kleine broekveren
III-3-2
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein nɛ̄ske (Q111p Klimmen)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
25260 |
kleine roede, maat van 20,7 m2 |
kleine roede:
= 20 vierkante meter.
kleine roe (Q111p Klimmen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 20.7 vierkante meter [kleine roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29813 |
kleine stenen |
lilliputters:
lilipøtǝš (Q111p Klimmen),
lilipø̜tǝš (Q111p Klimmen)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
22205 |
kleine vleugeldekveren (37) |
klein mantelveren:
deəf1 əf2 kleinəf1 əf2 mantelvaere (Q111p Klimmen)
|
kleine mantelveren
III-3-2
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleigeld (Q111p Klimmen),
kleingeld (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
klei-geld (Q111p Klimmen),
pasgeld:
pasgèld (Q111p Klimmen),
wisselgeld:
wisselgeld (Q111p Klimmen)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|