33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
leeftocht:
lē̜ftoxt (Q111p Klimmen),
leeftong:
lē̜ftoŋ (Q111p Klimmen)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
wrekel:
=WNT sub wrekel; cf HBHS sub sperwer, Gr (!) vriekel ="wraakzuchtige
vrîêkel (Q111p Klimmen),
wreker:
In heel Limburg "koekoek", maar in Klimmen dus vrieker, een oude en zeldzame naam voor de sperwer; vroeger geloofde men dat de koekoek tegen de winter in een sperwer veranderde.
vrîêker (Q111p Klimmen)
|
koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25224 |
koele wind |
koele wind:
keule wind (Q111p Klimmen)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27694 |
koeltoren |
koeltoren:
kø̄ltōrǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
kø̄ltǭrǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Torenvormige koelinstallatie. [N 95, 19; monogr.; div.]
II-5
|
27778 |
koepe-lier |
koepe-lier:
kupǝlīr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia])
|
Lier waarmee het materiaal- en kolentransport in een opbraak wordt verricht. Door het ontbreken van een aantal veiligheidsinrichtingen is in de Nederlandse mijnen transport van personen met behulp van deze lier niet toegestaan (Lochtman pag. 68). [N 95, 94; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
28245 |
koepe-schijf |
koepe-schijf:
kupǝšīf (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De Koepe-schijf is een onderdeel van de ophaalmachine en wordt daardoor in beweging gezet. Over deze schijf loopt de kabel waaraan aan beide uiteinden de liftkooien hangen. De schijf heeft een trommelvormig uiterlijk en werkt volgens het principe van de wrijvingskracht. Hij dankt zijn naam aan de uitvinder Carl Friedrich Koepe (1835-1922). Volgens een invuller uit Q 121 werd de Koepe-schijf bovengronds vroeger door stoom en later door elektromotoren aangedreven. Ondergronds geschiedde de aandrijving met perslucht. Zie voor dit laatste ook het lemma Koepe-lier. [N 95, 93; monogr.; N 95, 94]
II-5
|
33349 |
koestal |
koestal:
kou̯[stal] (Q111p Klimmen),
kǫu̯[stal] (Q111p Klimmen)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kutš (Q111p Klimmen)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
kŏĕtsj (Q111p Klimmen)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
kutscher:
kutšǝr (Q111p Klimmen),
voerman:
vōrman (Q111p Klimmen)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|