28393 |
koolgruis |
kolengries:
kǭlǝgriǝs (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.]
II-5
|
27997 |
koollaag |
kolenlaag:
kōlǝlōx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Emma, Maurits]),
kǭlǝlǭx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
[N 95, 186; N 95, 472; monogr.]
II-5
|
24192 |
koolmees, mees |
bijenmeesje:
biejemeis(ke) (Q111p Klimmen),
biejemeiske (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
meesje:
meiske (Q111p Klimmen)
|
koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] || mees [SGV (1914)]
III-4-1
|
28097 |
koolploeg, koolschaaf |
kolenploeg:
kǭlǝplōx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
schaaf:
šāf (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
schaafploeg:
šāfplōx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718]
II-5
|
28098 |
koolploegmotor |
liermotor:
līrmōtǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a]
II-5
|
28013 |
koolpost |
kolenpost:
kǭlǝpos (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Werkpunt aan het koolfront. [N 95, 473; monogr.]
II-5
|
21016 |
koolraap |
glas-koolraap:
+ WLD
glaaskolraap (Q111p Klimmen),
kolraap:
+ WLD
kolraap (Q111p Klimmen),
Veldeke
kólrabe (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
Veldeke enkelv.
kólraap (Q111p Klimmen),
’n kólraap (Q111p Klimmen)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
33233 |
koolraap (ondergronds) |
koolraab:
kōlrāp (Q111p Klimmen),
(mv)
kolrābǝ (Q111p Klimmen),
kolrābǝlǝ (Q111p Klimmen),
veldkoolraab:
vęltkolrāp (Q111p Klimmen)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
33234 |
koolrabi, koolraap-boven-de-grond |
glaskoolraab:
glās[koolraab] (Q111p Klimmen),
koolraab:
[koolraab] (Q111p Klimmen),
koolraab boven de aarde:
[koolraab] bovǝ d ē̜rt (Q111p Klimmen)
|
Brassica oleracea L. var. gongylodes L. Zie de toelichting bij het lemma Koolraap (Ondergronds). Koolrabi wordt als groente gekweekt. Het komt vaak voor dat de koolraap-boven-de-grond dezelfde naam draagt als de koolraap-onder-de-grond van het vorige lemma. Deze gevallen staan steeds voorop; voor de fonetische documentatie ervan zij verwezen naar de betreffende heteroniem uit het genoemde lemma Koolraap. Voor de spelling (-)raab, zie de toelichting bij het lemma Koolraap. [N 12A, 3b; monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
20668 |
koolrabisoep |
reubensoep:
Syst. WBD
reubesòp (Q111p Klimmen)
|
Rapensoep (reubesop) [N 16 (1962)]
III-2-3
|