| 31323 |
bankschroefbekken |
bekken:
bɛkǝ (Q111p Klimmen)
|
Het vaste en het beweegbare deel van de bankschroef waartussen het werkstuk wordt vastgeklemd. De beide delen worden door een aantal zegslieden (Q 95, 121c) ook met het enkelvoudige bek aangeduid. Zie ook het Wnt II.1, kol. 1558 sv. bek 4c. [N 33, 207]
II-11
|
| 31320 |
bankschroefbus |
spindelmoer:
špendǝlmōr (Q111p Klimmen)
|
De metalen bus in het vaste deel van de bankschroef, waarin de bankschroefspil ronddraait. [N 33, 205]
II-11
|
| 31322 |
bankschroefsleutel |
spindel:
špendǝl (Q111p Klimmen)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206]
II-11
|
| 27620 |
barbara-dienst |
barbara-schicht:
barbara-šix (Q111p Klimmen [Willem-Sophia])
|
De dienst vóór de feestdag van St. Barbara op vier december. Op de mijn Willem-Sophia werd dan gezorgd voor een flinke produktie (Loontjens pag. 30). [monogr.]
II-5
|
| 24299 |
barbeel |
berp:
Veldeke
berb (Q111p Klimmen),
WLD
bérreb (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 20181 |
barensweeën |
ween:
weeje (Q111p Klimmen)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
| 18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (Q111p Klimmen),
barèt (Q111p Klimmen),
flat:
Spottend.
flat (Q111p Klimmen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 24120 |
barmsijs |
barmpje:
bèrmke (Q111p Klimmen),
barmsijsje:
bèrmsies(ke) (Q111p Klimmen)
|
sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 18173 |
barrevoets |
barrevoets:
berreves (Q111p Klimmen),
op blote voeten:
up blu.ətə vø:t (Q111p Klimmen)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
| 21781 |
bascule |
bascule:
basküll (Q111p Klimmen),
wegen
beskŭŭl (Q111p Klimmen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|