18224 |
kreukel |
rinsel:
runsjel (Q111p Klimmen),
valse vouw:
valsje vaw (Q111p Klimmen)
|
ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
bekronkelen:
bekrunkele (Q111p Klimmen),
berinselen:
berunsjele (Q111p Klimmen)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
jammeren:
jeiemere (Q111p Klimmen),
kermen:
kerme (Q111p Klimmen),
kuimen:
kume (Q111p Klimmen)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)] || kreunen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (Q111p Klimmen)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̜pǝl (Q111p Klimmen),
lam:
lām (Q111p Klimmen),
lam paard:
lām pē̜rt (Q111p Klimmen)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24893 |
kreupelhout |
boshout:
± WLD
bösjhout (Q111p Klimmen),
slaghout:
#NAME?
sjlaaghout (Q111p Klimmen),
Veldeke
sjlaaghout (Q111p Klimmen)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24955 |
krib in de rivier |
krib:
krub (Q111p Klimmen)
|
krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbitǝr (Q111p Klimmen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
engelsen:
eŋǝlšǝ (Q111p Klimmen),
krielhennetje:
krilhenǝkǝ (Q111p Klimmen),
krieltje:
krilkǝ (Q111p Klimmen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
kriege (Q111p Klimmen)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|