24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bérrəch (Q111p Klimmen)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
e berich (Q111p Klimmen)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19540 |
berkenbezem |
rijzerbezem:
besseme krieëmer = handelaar in bessems
riezer-bessem (Q111p Klimmen),
rijzerenbezem:
riezerre-béssem (Q111p Klimmen)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beroerte:
beroerte (Q111p Klimmen)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
berries:
børis (Q111p Klimmen),
boom:
bǫu̯m (Q111p Klimmen),
karrenboom:
karǝbǫu̯m (Q111p Klimmen),
voorboom:
vyǝrbǫu̯m (Q111p Klimmen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeld (Q111p Klimmen),
bəsjumməlt (Q111p Klimmen)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
sjumməllə (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
melk met beschuiten:
Syst. WBD
mellek mit besjūūte (Q111p Klimmen)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
bellen:
bɛlǝ (Q111p Klimmen)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
25728 |
beslaan |
vierschalen:
vǝršālǝ (Q111p Klimmen)
|
De stam vierkant hakken met behulp van de beslagbijl. [N 50, 18c; monogr.]
II-12
|