32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrǝmǝ (Q111p Klimmen)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
(degene) die bermt:
dɛ bɛrǝmp (Q111p Klimmen)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
sliet:
šlēt (Q111p Klimmen),
veken:
vē̜kǝ (Q111p Klimmen),
vouwere:
vau̯wǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
lichten:
luchte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
oplichten:
òpløXtə (Q111p Klimmen)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
29979 |
optoppen, oplangen |
aanlengen:
ānlɛŋǝ (Q111p Klimmen)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
den:
dɛn (Q111p Klimmen)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|
34000 |
optuigen |
gescheer opgorsen:
gǝšīǝr ǫp˲gušǝ (Q111p Klimmen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
30631 |
opverven |
gauw verslijten:
gǫw vǝršliǝtǝ (Q111p Klimmen)
|
Het snel verslijten van een kwast. [N 67, 31c]
II-9
|
21939 |
opvliegen |
opvliegen:
opvlege (Q111p Klimmen)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: starten, wegvliegen, opvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27609 |
opvuldienst |
vulschicht:
vø̜lšix (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die zorgt voor het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 546; monogr.; Vwo 846; Vwo 850]
II-5
|