28104 |
opvullen |
blazen:
blǭzǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia]),
vullen:
vø̜lǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Een ontkoold pand met stenen en/of zand opvullen. [N 95, 541; N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; monogr.; Vwo 731; Vwo 732; Vwo 847]
II-5
|
28103 |
opvulling |
handvulling:
hantvø̜leŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
slingervulling:
šleŋǝrvø̜leŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
Het opvullen van de door de koolwinning ontstane lege ruimten. Dit kan met de hand gebeuren ofwel mechanisch, bijvoorbeeld met behulp van een bandtransporteur, een snelroterend schoepenrad of een blaasmachine. Het doel van de opvulling is tweevoudig: ten eerste het dak ondersteunen om de bovengrondse verzakkingen tot een minimum te beperken en, ten tweede, om de luchttocht zo dicht mogelijk langs het koolfront te brengen (Defoin pag. 105). [N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; Vwo 135]
II-5
|
28105 |
opvulling, opvulmateriaal |
vulling:
vø̜leŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
wasberger:
wašbergǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
wɛšbɛrgǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Laura, Julia]),
wasstenen:
wɛšstęjn (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia])
|
Het materinal waarmee de door de koolwinning ontstane lege ruimten worden opgevuld. [N 95, 540; N 95, 543; N 95, 103; N 95, 104; monogr.; Vwo 135; Vwo 419; Vwo 533; Vwo 730; Vwo 848]
II-5
|
28109 |
opvulpand |
vulpand:
vø̜lpant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Het ontkoolde pand van een pijler dat moet worden opgevuld met stenen en/of zand. [N 95, 561; monogr.; N 95, 524; Vwo 730; Vwo 849]
II-5
|
28101 |
opvulpijler |
vulpijler:
vø̜lpęjlǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.]
II-5
|
32274 |
opzetband |
opzetband:
ǫp˲zęt˱bant (Q111p Klimmen)
|
De metalen band waarin de duigen rechtop worden vastgezet in de vorm van het vat. De opzetband is meestal een kopband, dus een band die de bovenzijde van de duigen omsluit. De opzetband is een voorlopige band die uiteindelijk door de definitieve band wordt vervangen. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 23-24]
II-12
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (Q111p Klimmen)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
33966 |
opzetteugel |
ophouder:
ǫphɛldǝr (Q111p Klimmen),
opzetteugel:
ǫp˲zęttø̄gǝl (Q111p Klimmen)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
28065 |
opzichter |
(de) kerel:
dǝr kę̄l (Q111p Klimmen [Domaniale]),
opzichter:
ǫp˲zextǝr (Q111p Klimmen),
stijger:
štīgǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] || Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744]
II-5, II-9
|
28170 |
opzichter van de luchtverversing |
loftstijger:
lufštīgǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
wetterstijger:
wętǝrštīgǝr (Q111p Klimmen [Domaniale, Wilhelmina])
|
De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.]
II-5
|