22734 |
plankmis |
poedel:
poedel (Q111p Klimmen)
|
De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24627 |
plantenstek |
stek:
#NAME?
sjtèk (Q111p Klimmen),
Veldeke
’ne sjtek (Q111p Klimmen)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
ven (Q111p Klimmen)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
17912 |
plassen (met water) |
knoddelen:
knoddele (Q111p Klimmen),
knoedele (Q111p Klimmen),
knoeien:
knôôje (Q111p Klimmen),
knutsen:
knôôtsje (Q111p Klimmen),
pladeren:
plaare (Q111p Klimmen)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24667 |
plataan |
plataan:
#NAME?
plataan (Q111p Klimmen),
Veldeke
de plataan (Q111p Klimmen)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34573 |
plateauwagen |
plateauwagen:
platōwāgǝ (Q111p Klimmen),
platte wagen:
platǝ wāgǝ (Q111p Klimmen),
platwagen:
platwāgǝ (Q111p Klimmen)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
34085 |
platen |
platen:
plātǝ (Q111p Klimmen)
|
De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b]
I-11
|
33032 |
platliggen van graan |
is gelegerd:
es gǝlēgǝrt (Q111p Klimmen)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
29831 |
platte kant |
platte kant:
platǝ kant (Q111p Klimmen),
platte zijde:
platǝ zij (Q111p Klimmen)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|