27681 |
portier |
portier:
portēr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De portier bewaakt dag en nacht de toegang tot de mijn. [N 95, 124; monogr.]
II-5
|
27682 |
portiersloge |
bij de portier:
bi dǝr pǫrtēr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
penningcontrole:
penningcontrole (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ruimte waar de portier zich bevindt. Uit de woordtypen "penningcontrole", "penningenboede" en "markenboede" blijkt dat de portier ook soms de dienstpenningen uitgaf. [N 95, 4]
II-5
|
23695 |
portiuncula-aflaat |
portiuncula-aflaat:
d`r persjónkele aaflaot (Q111p Klimmen),
portiuncula aafloot (Q111p Klimmen)
|
De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29990 |
portlandcement |
portland:
pǫrtlant (Q111p Klimmen)
|
Cementsoort, bestaande uit ca. 60% kalk, 20% kiezelzuur, 5% ijzeroxyde en 15% leem. Het dankt zijn naam aan de overeenkomst in kleur met de grijze Portlandsteen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(cement)' het lemma 'Cement'. [N 30, 35b]
II-9
|
24365 |
pos |
joodje:
WLD
jŭŭdje (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
d’r fakteur (Q111p Klimmen),
fakteur (Q111p Klimmen),
post:
poͅs (Q111p Klimmen),
postbode:
Opm. is nieuwe benaming.
posbode (Q111p Klimmen)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
postelein:
postelein (Q111p Klimmen)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
postkoets:
d’r postkoetsj (Q111p Klimmen),
poskŏĕtsj (Q111p Klimmen),
postwagen:
poswage (Q111p Klimmen)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
postzegel:
posziëgel (Q111p Klimmen),
’ne poszieëgel (Q111p Klimmen)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20028 |
potaarde |
klei:
klɛj (Q111p Klimmen
[(voor pottenbakkerij: voor steenbakkerij is het lē̜jm)]
)
|
Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.]
II-8
|