20506 |
proosten |
aanstoten:
aansjtŏettə (Q111p Klimmen),
aasjtoeëte (Q111p Klimmen)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21698 |
prop |
bal:
Van Dale: I. bal, 2. benaming voor allerlei min of meer bolronde voorwerpen: prop; - ...
bal (Q111p Klimmen),
knauw:
knao (Q111p Klimmen)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
32332 |
propje biezen |
pop:
pop (Q111p Klimmen),
prop:
prǫp (Q111p Klimmen)
|
De geweekte en tot een prop gestampte biezen die men gebruikt om kieren en gaatjes in vaten en kuipen te dichten. [N E, 54a]
II-12
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
knabbös (Q111p Klimmen),
de laadstok heet "sjeeter", was van eikenhout en werd tegen de muur "gevetst"(D. Fetzen).
knapbös (Q111p Klimmen),
NB sjtueter: laadstok van proppeschieter.
knapbös (Q111p Klimmen),
proppenschieter:
proͅppe}sjeeter (Q111p Klimmen)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || Proppeschieter.
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
flotsmadam:
flŏĕtsjmedam (Q111p Klimmen),
foetel:
cf. fr. s.v. foutre
fōētel (Q111p Klimmen),
heet wijf:
heitwīēf (Q111p Klimmen),
hoer:
hoor (Q111p Klimmen),
⁄n hoor (Q111p Klimmen)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
sjaap (Q111p Klimmen),
šāp (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
schaprade [SGV (1914)] || voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q111p Klimmen),
⁄n pruuk (Q111p Klimmen)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
proeme (pl) (Q111p Klimmen),
zwarte pruim:
zjwarte proeme (Q111p Klimmen)
|
I-7
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (Q111p Klimmen),
prōēmə (Q111p Klimmen),
sjieken:
sjĭĕkkə (Q111p Klimmen)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28207 |
pruimtabak |
sjiek:
šik (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|