21209 |
radio |
radio:
radio (Q111p Klimmen),
radĭĕjoo (Q111p Klimmen)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
rāmē̜kǝr (Q111p Klimmen)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
biezel:
vgl. WNT: bies (II), 2) Aan kleedingstukken, ook aan schoenen. Een smal boordsel of opnaaisel, htzij voor de stevigheid of als versiersel. Van Dale: I. bies, 4) smal boordsel, opgenaaide reep op kledingstuk, m.n. op een broeknaad; - 5) smalle, rechte versieringslijn.
bizzele (Q111p Klimmen),
franjel:
fraanjele (Q111p Klimmen),
vadem:
vèèm (Q111p Klimmen),
vets:
vètse (Q111p Klimmen),
zemel:
Of zìmmele (niet goed leesbaar).
zèmmele (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rafele (Q111p Klimmen),
roafele (Q111p Klimmen),
ruffele (Q111p Klimmen),
rǭfǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
sjpinnebusjtel (Q111p Klimmen),
špenəbø̄əštəl (Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
sjpinne-busjtel (Q111p Klimmen),
spinnenjager:
vrij naar het WLD
sjpinnejaeger (Q111p Klimmen),
spinnenkop:
sjpinnekop (Q111p Klimmen),
ragebol
spinnekop (Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
sjpinnekop (Q111p Klimmen)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
reels (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29763 |
rakelen |
rakelen:
rǭgǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
De kolen in de oven los maken of uit de oven verwijderen met behulp van het rakelijzer. [N 98, 123; monogr.]
II-8
|
29548 |
rakelijzer |
haardhaak:
hē̜rthǭk (Q111p Klimmen),
haardstek:
hē̜rtštɛk (Q111p Klimmen),
vuurhaak:
vȳrhǭk (Q111p Klimmen)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19433 |
ramen lappen |
vensteren wassen:
vinstere wessje (Q111p Klimmen),
vinstere wèsj-sje (Q111p Klimmen)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29986 |
ramen van een hangende steiger |
schoren:
šǭrǝ (Q111p Klimmen)
|
De winkelhaakvormige ramen waarmee een hangende steiger wordt gevormd. Zie ook Van Keirsbilck II, pag. 224 s.v. 'Paard', 'peerd': ø̄Een kloek winkelhaakvormig raam, dat met een haak of met koorden langs den muur gevestigd is, in uitspringende richting gelijk eene console en dient, bij een hangende steiger, om den planken vloer te dragen.ø̄ [N 32, 8b]
II-9
|