e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Klimmen) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit met, met: mɛt, mɛt (Klimmen), nettetje: nętǝkǝ (Klimmen) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit mettetje, mettetje: mętǝkǝ, mętǝkǝ (Klimmen) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier menne: mɛnǝ (Klimmen) [N 3A, 13] I-11
roerstokje roerhout: rø̄rhǫwt (Klimmen), roerhoutje: rø̄rhø̜jtjǝ (Klimmen), rø̄rhø̜ltjǝ (Klimmen), roerstekje: rø̄rštɛkškǝ (Klimmen) Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.] II-9
roest beroest: berost (verrost) (Klimmen), roest: ros (Klimmen, ... ), ròs (Klimmen), verroest: verrost (berost) (Klimmen) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten beroesten: berosse (Klimmen), roesten: rosse (Klimmen) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek roestplek: sjpeikel = vochtvlekken  rosvlek (Klimmen), roestvlek: rosvlék (Klimmen) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Klimmen, ... ) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen wiezelen: (inz. fluisteren).  wiezjele (Klimmen) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1