e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rondleiding rondleiding: rondleiding (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.] II-5
rondreizen, pendelen rondreizen: róndreize (Klimmen), toeren: tōēre (Klimmen) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1
rondreizende toneelgroep kermisklanten: kirmesklante (Klimmen) Een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke]. [N 90 (1982)] III-3-2
rondsel van de rosmolen ritsel: retsǝl (Klimmen) Het kleine spijlenrad van de rosmolen dat de horizontaal draaiende beweging van het grote rad overbrengt op de spil. De woordtypen kamrad (l 322, Q 7) en klein tandrad (l 382) duiden erop dat men in die plaatsen met een van ɛtandenɛ voorzien rad werkte.' [N D, 25] II-3
rondslenteren, ronddolen flanteren: flantere (Klimmen, ... ), zwaaieren: zjwajjere (Klimmen, ... ), zwadroneren: sjwadronnére (Klimmen), langs de straat lopen  sjwadronnére (Klimmen), zwalken: zjwalleke (Klimmen, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rondtrekken van de processie bronken: bronke (Klimmen), brònke (Klimmen) Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)] III-3-3
rongblokken rongblokken: roŋblø̜k (Klimmen), schemelblokken: šiǝmǝlblø̜k (Klimmen  [(enkelv šiǝmǝlblǫk)]  ), schemerblokken: šiǝmǝrblø̜k (Klimmen) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen rongen: roŋǝ (Klimmen), ronghouter: roŋhǫu̯tǝr (Klimmen), rongstekken: roŋštękǝ (Klimmen), ronnen: ronǝ (Klimmen), tromp: trompǝn (Klimmen) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen rongogen: roŋǫu̯gǝ (Klimmen), trompen: trompǝ (Klimmen), trompogen: trǫmpau̯gǝ (Klimmen) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbont paard koepaard: kou̯pē̜rt (Klimmen) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9