27525 |
rondleiding |
rondleiding:
rondleiding (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.]
II-5
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
rondreizen:
róndreize (Q111p Klimmen),
toeren:
tōēre (Q111p Klimmen)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22656 |
rondreizende toneelgroep |
kermisklanten:
kirmesklante (Q111p Klimmen)
|
Een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
26675 |
rondsel van de rosmolen |
ritsel:
retsǝl (Q111p Klimmen)
|
Het kleine spijlenrad van de rosmolen dat de horizontaal draaiende beweging van het grote rad overbrengt op de spil. De woordtypen kamrad (l 322, Q 7) en klein tandrad (l 382) duiden erop dat men in die plaatsen met een van ɛtandenɛ voorzien rad werkte.' [N D, 25]
II-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
flanteren:
flantere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zwaaieren:
zjwajjere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zwadroneren:
sjwadronnére (Q111p Klimmen),
langs de straat lopen
sjwadronnére (Q111p Klimmen),
zwalken:
zjwalleke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23851 |
rondtrekken van de processie |
bronken:
bronke (Q111p Klimmen),
brònke (Q111p Klimmen)
|
Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34597 |
rongblokken |
rongblokken:
roŋblø̜k (Q111p Klimmen),
schemelblokken:
šiǝmǝlblø̜k (Q111p Klimmen
[(enkelv šiǝmǝlblǫk)]
),
schemerblokken:
šiǝmǝrblø̜k (Q111p Klimmen)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
rongen:
roŋǝ (Q111p Klimmen),
ronghouter:
roŋhǫu̯tǝr (Q111p Klimmen),
rongstekken:
roŋštękǝ (Q111p Klimmen),
ronnen:
ronǝ (Q111p Klimmen),
tromp:
trompǝn (Q111p Klimmen)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
rongogen:
roŋǫu̯gǝ (Q111p Klimmen),
trompen:
trompǝ (Q111p Klimmen),
trompogen:
trǫmpau̯gǝ (Q111p Klimmen)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kou̯pē̜rt (Q111p Klimmen)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|