25148 |
rukwind |
stuifwind:
sjtōēfwind (Q111p Klimmen),
⁄ne sjtoef wind (Q111p Klimmen),
windstoot:
windsjtoët (Q111p Klimmen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34636 |
rulskar |
rulskar:
rø̜lskar (Q111p Klimmen)
|
Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. röls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
34024 |
rund |
koevee:
kǫu̯vīǝ (Q111p Klimmen),
rind:
rent (Q111p Klimmen),
(mv)
reŋǝr (Q111p Klimmen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
brems:
vrij naar het WLD
brems (Q111p Klimmen),
oreik:
oareik (Q111p Klimmen)
|
horzel [SGV (1914)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelsbout:
vrij naar het WLD Additie bij vraag 35: gezwel (in de huid van runderen, dat veroorzaakt wordt door de larve van de runderhorzel)
angelsbout (Q111p Klimmen),
made:
vrij naar het WLD
maaj (Q111p Klimmen),
worm:
vrij naar het WLD
worm (Q111p Klimmen)
|
larve [N 26 (1964)] || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslappen:
Syst. WBD
rinslàppe (Q111p Klimmen)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bīǝstǝ (Q111p Klimmen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
bouillon:
Syst. WBD
bŏĕljong (Q111p Klimmen),
rindssoep:
Syst. WBD
rindssòp (Q111p Klimmen)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
groene rups:
vrij naar het WLD
’n greun rŏĕpsj (Q111p Klimmen),
rups:
roepsj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
roepsje (mv.) (Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
’n rŏĕpsj (Q111p Klimmen)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
heiligenhuisje:
heilighuuske (Q111p Klimmen),
hèlligenhüske (Q111p Klimmen)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|