e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaterlachen het uitbrullen van het lachen: ⁄t ōēt brölle van ⁄t lache (Klimmen), schateren: sjatere (Klimmen) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schatten schatten: sjatte (Klimmen) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede schede: sjei (Klimmen, ... ), sjeij (Klimmen), schee: sjeij (Klimmen) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)] III-1-1, III-2-1
schede van de koe lijf: līf (Klimmen), vot: vǫt (Klimmen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: sjeif (Klimmen), sjēīf (Klimmen), schuins: sjūīns (Klimmen) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien met het rechtse oog naar het linkse kamizoolstasje (kijken): Zegsw.  mit `t rechs oug nao `t links kammezaolstesjke (Klimmen), scheel zien: sjael zieë (Klimmen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: sjeien (Klimmen), šean (Klimmen) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheen van de asarm scheen: šiǝn (Klimmen), scheenstukken: šēnštø̜kǝ (Klimmen), slek: šlęk (Klimmen) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheenbeschermer scheenbeschermer: meervoud  šiǝnbǝšɛrmǝš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885] II-5
scheepje voor de wierook scheepje: scheepke (Klimmen), sjipke (Klimmen), wierookscheepje: wierouksjöpke (Klimmen), wierooksscheepje: wierouksjiëpke (Klimmen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3