34522 |
seksen |
uitzoeken:
ūt˲zø̄kǝ (Q111p Klimmen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
+ WLD
silderie (Q111p Klimmen),
Veldeke
silderie (Q111p Klimmen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
t seminarie (Q111p Klimmen),
t simmenarie (Q111p Klimmen),
ut semenarie (Q111p Klimmen)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31328 |
sergeant |
sergeant:
sǝržant (Q111p Klimmen)
|
Soort klem om werkstukken vast te klemmen. Het werktuig bestaat uit een geleider waaraan één deel van de bekken vast is bevestigd terwijl het andere deel glijdend heen en weer kan worden bewogen. In het beweegbare deel van de bekken is een draadspil aangebracht waarmee het werkstuk tegen de vaste bek wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 62. [N 33, 274]
II-11
|
19778 |
sering |
meibloem:
meibloom (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
Veldeke sering
meibloom (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
[N 92 (1982)] [SGV (1914)]sering [N 92 (1982)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servīēs (Q111p Klimmen),
meervoud serviezer
servies (Q111p Klimmen)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30592 |
siccatief |
droogsel:
dryǝxsǝl (Q111p Klimmen),
linharder:
lenhardǝr (Q111p Klimmen
[(van een merknaam)]
),
opdroogsel:
ǫp˱dryǝxsǝl (Q111p Klimmen),
siccatief:
sekǝtif (Q111p Klimmen)
|
Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.]
II-9
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
klêdje (Q111p Klimmen)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30147 |
sierlaag |
sierlaag:
sērlǭx (Q111p Klimmen),
versiering:
vǝrsēreŋ (Q111p Klimmen)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelenplag:
fraanjeleplak (Q111p Klimmen),
plag:
plak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|