20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigare-piepke (Q111p Klimmen),
spitsje:
sjpitske (Q111p Klimmen)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
sies (Q111p Klimmen),
sijsje:
sies, sieske (Q111p Klimmen)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17752 |
sik |
bokkenbaardje:
bokǝbęrtjǝ (Q111p Klimmen),
sik:
sek (Q111p Klimmen),
sik (Q111p Klimmen)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zīǝkǝl (Q111p Klimmen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
27650 |
silicose, stoflongen |
silicose:
silicose (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
stub:
štø̜p (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stublongen:
štø̜ploŋǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Stoflongziekte. Bij mijnwerkers voorkomende beroepsziekte, bestaande in het afzetten van steenstof in de longen. [N 95, 962; N 95, 963; monogr.]
II-5
|
27834 |
simpel |
kopsimpel:
kǫpzempǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
simpel:
zempǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
steenzak:
štęjnzak (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
voetsimpel:
vōtzempǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
De ontkoolde ruimte onderlangs of bovenlangs de galerij die geheel of gedeeltelijk gevuld wordt met de stenen die bij het drijven van die galerij worden verkregen. Het front van een simpel varieert tussen tien en veertig meter in lengte en moet worden geventileerd met behulp van luchtkokers omdat er geen doortrekkende luchtstroom in aanwezig is. Volgens de invuller uit Q 15 werd een simpel in de mijn Maurits soms bovenlangs, maar meestal onderlangs met het drijven van de galerij meegenomen. [N 95, 454; N 95, 512; N 95, 513; monogr.; Vwo 98; Vwo 274; Vwo 280; Vwo 317; Vwo 318; Vwo 556; Vwo 704; Vwo 743]
II-5
|
33981 |
singel |
buikgordel:
būk˲gǫrdǝl (Q111p Klimmen),
buikriem:
būkrēm (Q111p Klimmen),
gord:
gǫrt (Q111p Klimmen),
zadelgord:
zālgȳǝt (Q111p Klimmen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
dekenriem:
dęqǝrēm (Q111p Klimmen),
singel:
seŋǝl (Q111p Klimmen)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
23399 |
sint-annabeeld |
sint-anna-te-drien:
sint anna te drieje (Q111p Klimmen)
|
De beeldengroep gevormd door St. Anna met haar dochter Maria en haar kleinkind Jezus [St. Anna te drieën, St. Anna-trits?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22447 |
sint-bavo |
sintermees:
sint-remigius - 1 oktober
sintermeis (Q111p Klimmen)
|
Het feest van St. Bavo (mis) op 1 oktober [Bavo, bamis, bavomis]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|