21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
briefje van vijfentwintig:
’n breefke van viefentwintig (Q111p Klimmen),
briefje van vijfentwintig gulden:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
(e breefke van) vief en twintig gölle (Q111p Klimmen),
schein (du.) van vijfentwintig:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
’n sjīēn van viefentwintig (Q111p Klimmen)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
briefje van vijfhonderd frank:
’n breefke van 500 frang (Q111p Klimmen),
schein (du.) van vijfhonderd frank:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
’n sjīēn van 500 frang (Q111p Klimmen)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21639 |
biljet van vijftig frank |
briefje van vijftig frank:
’n breefke van 50 frang (Q111p Klimmen),
schein (du.) van vijftig frank:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
’n sjīēn van 50 frang (Q111p Klimmen)
|
50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21635 |
biljet van vijftig gulden |
briefje van vijftig:
’n breefke van vieftig (Q111p Klimmen),
briefje van vijftig gulden:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
(e breefke van) fieftig gölle (Q111p Klimmen),
schein (du.) van vijftig:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
’n sjīēn van vieftig (Q111p Klimmen)
|
50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (Q111p Klimmen),
broek:
brōk (Q111p Klimmen),
vot:
vǫt (Q111p Klimmen)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
21878 |
billijk |
schappelijk:
sjappelig (Q111p Klimmen)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30486 |
binddraad |
binddraad:
beŋdrǭt (Q111p Klimmen)
|
De ijzerdraad die men tegenwoordig gebruikt om de garde te bevestigen. Volgens de invuller uit L 320a moet de 'dekdraad' uit gegalvaniseerd ijzer of koperdraad vervaardigd zijn. In Q 98 gebruikte men panhaken om de garden vast te zetten. [N F, 7]
II-9
|
29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (Q111p Klimmen)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbiǝr (Q111p Klimmen)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
22145 |
binnendeksel van een duivenmand |
binnendeksel:
d’r binne-dèksel (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|