30630 |
slecht besleten kwast |
die haart:
dē̜ hø̜̄rt (Q111p Klimmen),
kwast van een hoddelaar:
kwas ˲van nǝ hǫdǝlē̜r (Q111p Klimmen)
|
Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b]
II-9
|
28126 |
slecht dak |
slecht dak:
šlɛx dāk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.]
II-5
|
25216 |
slecht dragend ijs |
slecht ijs:
sjléch ies (Q111p Klimmen)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋs (Q111p Klimmen)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
28294 |
slecht lopende wagen |
slechte wagen:
slechte wagen (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
[N 95, 675]
II-5
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
schoft:
⁄ne sjoef (Q111p Klimmen)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33815 |
slecht paard |
krak:
krak (Q111p Klimmen),
schinder:
šendǝr (Q111p Klimmen)
|
Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j]
I-9
|
30704 |
slecht schilderen |
kladderen:
kladǝrǝ (Q111p Klimmen),
klodderen:
klǫdǝrǝ (Q111p Klimmen),
knoddelen:
knǫdǝlǝ (Q111p Klimmen),
knoeien:
knoǝjǝ (Q111p Klimmen),
smeren:
šmīǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie ook het lemma 'Kladschilder'. [N 67, 65]
II-9
|
33828 |
slecht van bouw |
houten:
hu̯tǝ (Q111p Klimmen)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
beestig weer:
bîêstig-waer (Q111p Klimmen),
hondsweer:
hondswae:r (Q111p Klimmen),
hónds-waer (Q111p Klimmen),
onnut weer:
ónnöt-waer (Q111p Klimmen),
schouw (weer):
sjoew waer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
sjōēw-waer (Q111p Klimmen),
schrouw (weer):
sjraw-waer (Q111p Klimmen),
slecht (weer):
sjlech waer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
sjléch waer (Q111p Klimmen),
vies (weer):
vies waer (Q111p Klimmen),
zeiketig weer:
zeiketig waer (Q111p Klimmen),
zuur weer:
zōēr waer (Q111p Klimmen)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|