33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
achterdeur:
axtǝrdȳǝr (Q111p Klimmen),
schuurdeur:
[schuur]dȳr (Q111p Klimmen)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
gangdeur:
gaŋk˱dȳǝr (Q111p Klimmen),
staldeur:
[stal]dȳǝr (Q111p Klimmen)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
19444 |
binnenplaats |
achterom:
achterom (Q111p Klimmen),
achteruit:
achterōēt (Q111p Klimmen),
binnenplaats:
binneplaatsj (Q111p Klimmen)
|
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18652 |
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen |
kalotje (<fr.):
kelotje (Q111p Klimmen)
|
mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21820 |
binnensmonds praten |
knoezelen:
(n knoeëzel = soort mug).
knoeëzele (Q111p Klimmen)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
binnenstebuiten:
binneste boete (Q111p Klimmen),
van links:
van links (Q111p Klimmen)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30712 |
binnenwerk |
binnenwerk:
benǝwęrǝk (Q111p Klimmen)
|
Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a]
II-9
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetaesj (Q111p Klimmen),
binnetesj (Q111p Klimmen)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
biejoskoop (Q111p Klimmen),
cinema:
cinema (Q111p Klimmen),
sinəma (Q111p Klimmen)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
e bêsdóm (Q111p Klimmen),
ein busdom (Q111p Klimmen),
t bisjdom (Q111p Klimmen)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|