e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7824
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnendeur tussen stal en schuur achterdeur: axtǝrdȳǝr (Klimmen), schuurdeur: [schuur]dȳr (Klimmen) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6
binnendeur tussen woonhuis en stal gangdeur: gaŋk˱dȳǝr (Klimmen), staldeur: [stal]dȳǝr (Klimmen) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenplaats achterom: achterom (Klimmen), achteruit: achterōēt (Klimmen), binnenplaats: binneplaatsj (Klimmen) Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalotje (<fr.): kelotje (Klimmen) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnensmonds praten knoezelen: (n knoeëzel = soort mug).  knoeëzele (Klimmen) binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)] III-3-1
binnenstebuiten binnenstebuiten: binneste boete (Klimmen), van links: van links (Klimmen) binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] III-1-3
binnenwerk binnenwerk: benǝwęrǝk (Klimmen) Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a] II-9
binnenzak binnentas: binnetaesj (Klimmen), binnetesj (Klimmen) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bioscoop bioscoop: biejoskoop (Klimmen), cinema: cinema (Klimmen), sinəma (Klimmen) Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)] III-3-2
bisdom bisdom: e bêsdóm (Klimmen), ein busdom (Klimmen), t bisjdom (Klimmen) Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)] III-3-3