31504 |
solderen |
loden:
lȳǝ (Q111p Klimmen
[(verouderd)]
),
solderen:
sǫldērǝ (Q111p Klimmen
[(tegenwoordig)]
)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
27586 |
sollicitatie |
sollicitatie:
sollicitatie (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
[N 95, 1001]
II-5
|
21739 |
soorten soldaten |
bokkenpoot:
bokkepoët (Q111p Klimmen),
paarder:
vgl. Sittard Wb. (pag. 302): paerder, cavalerist.
paerder (Q111p Klimmen),
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piejot (Q111p Klimmen),
zandhaas:
Van Dale: zandhaas, 2. (spott.) ben. voor infanterist.
zandhaas (Q111p Klimmen)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34118 |
soortige koe |
soortige koe:
sǭrtegǝ kǫu̯ (Q111p Klimmen)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenzeef:
ɛ̄rpǝl zēf (Q111p Klimmen),
aardappelsmolen:
ɛ̄rpǝlsmȳlǝ (Q111p Klimmen),
trieur:
trii̯ø̄r (Q111p Klimmen)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
omrapen:
ømrāpǝ (Q111p Klimmen),
ǫmrāpǝ (Q111p Klimmen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
sorteren:
sǫrtērǝ (Q111p Klimmen),
triëren:
trei̯ø̄rǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
platte speek:
platǝ špęi̯k (Q111p Klimmen),
ronde speek:
ron špęi̯k (Q111p Klimmen),
speek:
špęi̯k (Q111p Klimmen),
speken:
špęi̯kǝ (Q111p Klimmen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32207 |
spaakgaten |
speekloker:
špęjklǭkǝr (Q111p Klimmen)
|
De met de zulaks gekapte, of, in modernere wagenmakerijen, met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine in de naaf gefreesde gaten, waar de spaken in worden geslagen. [N G, 43f]
II-12
|
32212 |
spaakhamer |
speekhamer:
špęjkhāmǝr (Q111p Klimmen)
|
Zware hamer met lange, houten steel, die wordt gebruikt om de spaken in de naaf te slaan. Zie ook afb. 187. [N G, 40a]
II-12
|