24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
WLD
sjaermōēs (Q111p Klimmen),
veldmuis:
Veldeke
’n veldmoes (Q111p Klimmen),
Veldeke mv.
veldmuus (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede lopen:
sjpitsrow loupe (Q111p Klimmen)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q111p Klimmen),
omgraven:
om[graven] (Q111p Klimmen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (Q111p Klimmen),
eëwig moos (Q111p Klimmen),
splijtkool:
sjplìëtkuel (Q111p Klimmen),
+ WLD
sjplîêtkûûl (Q111p Klimmen)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
28019 |
splijtvlakken in de koollaag |
splijtvlakken:
šplītvlakǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Maurits])
|
Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.]
II-5
|
24706 |
splitsing van de stam |
vork:
#NAME?
vurrek (Q111p Klimmen),
Veldeke
de vörk (Q111p Klimmen)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22162 |
spoel |
stengel:
d’r sjtengel (Q111p Klimmen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27815 |
spoelkop |
waterhamerspoelkop:
wātǝrhāmǝršpø̄lkop (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een op het boorwerktuig aangebracht onderdeel dat het mogelijk maakt water via het holle boorijzer in het boorgat te spuiten. [monogr.; N 95, 779]
II-5
|
23327 |
spoken |
spoken:
sjpoiker (Q111p Klimmen)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
sjpoike (Q111p Klimmen)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|