34286 |
spruitpot |
kwelketel:
kwɛlkē̜tǝl (Q111p Klimmen)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
17910 |
spuiten |
gulpen:
göllepe (Q111p Klimmen),
gutsen:
guitsje (Q111p Klimmen),
sprietsen:
sjprietse (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
spritsen (<du.):
sjprietse (Q111p Klimmen),
spruitsen:
sjpruitse (Q111p Klimmen),
spuiten:
sjpuite (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
spruitstuk:
sjpruitsjtök (Q111p Klimmen),
straalpijp:
sjtraolpiep (Q111p Klimmen)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbak:
sjpĭĕ-jbak (Q111p Klimmen),
spijbakje:
sjpiej-beksjke (Q111p Klimmen),
sjpĭĕ-jbèkske (Q111p Klimmen)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31269 |
staak |
bolkop:
bǫlkǫp (Q111p Klimmen)
|
Klein soort aambeeldje, wat langer dan een tas, dat als ondergrond dient bij het bewerken van plaatmateriaal. De staak wordt daarbij met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in de werkbank, het blok voor aambeeld of klein gereedschap of in de bankschroef vastgezet. Al naar gelang de aard van het werk dat moet worden verricht, kan de kop van het werktuig verschillend zijn uitgevoerd. Zo zijn er staken die aan de bovenzijde rond en vlak zijn (vlakstaken), staken met een ronde en min of meer bolle bovenkant (bolstaken) en staken die aan de bovenzijde een scherpe, rechte snede vertonen (kantstaken). Zie ook afb. 28 en 29. Achter de plaatscode is, voor zover opgegeven door de invuller, met behulp van letters vermeld welke type staak uit afb. 28 met de betreffende term wordt bedoeld. Boordjesijzer (L 266) was de benaming voor een vlakstaak met een geronde en een rechte kant. Met deze staak werden kantjes aan het koper gevormd. Staken werden volgens de respondent uit Q 111 in de regel door de smid zelf naar behoefte gemaakt. [N 33, 210; N 33, 213; N 33, 214; N 64, 35a; N 64, 36a-b; N 64, 36d-f; N 66, 16b; N 66, 17a-f; monogr.]
II-11
|
33515 |
staakbonen |
stekkenbonen:
Veldeke verzamelnaam / (stok)
sjtekkeboeën (Q111p Klimmen)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
klauwijzer:
klawīzǝr (Q111p Klimmen)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
21526 |
staal |
monster:
(b.v. stof).
e mónster (Q111p Klimmen),
proef:
(eetwaren).
⁄n proof (Q111p Klimmen),
staal:
(behang e.d.).
⁄ne sjtaal (Q111p Klimmen)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30679 |
staalborstel |
staalborstel:
štǭlbyǝrštǝl (Q111p Klimmen),
štǭlbyǝštǝl (Q111p Klimmen),
štǭlbø̜štǝl (Q111p Klimmen)
|
Borstel van staaldraad die onder meer wordt gebruikt bij het roestvrij maken van ijzer. [N 67, 57] || Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b]
II-11, II-9
|
17819 |
staan |
staan:
sjtoa (Q111p Klimmen),
sjtoan (Q111p Klimmen)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|