21135 |
stallen |
koorbanken:
koeërbenk (Q111p Klimmen),
stallen:
sjtalle (Q111p Klimmen),
(ongebr.).
sjtalle (Q111p Klimmen),
zetten:
zètte (Q111p Klimmen)
|
[voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)] || De koorbanken aan de zijkanten van het priesterkoor [stallen, stalles, koorstallen, koorstoelen, kanunnikenbanken]. [N 96A (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
33369 |
stalpalen |
stolbomen:
(enk)
štolbǫu̯m (Q111p Klimmen)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|
33345 |
stalpoort, staldeur |
achterste poort:
ęxtǝštǝ pǭrt (Q111p Klimmen),
dubbele staldeur:
dø̜bǝl štaldȳǝr (Q111p Klimmen),
koestaldeur:
[koestal]dȳǝr (Q111p Klimmen),
poortje:
pø̜̄rtjǝ (Q111p Klimmen)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
24739 |
stam uit een haag |
stok:
#NAME?
sjtòk (Q111p Klimmen),
Veldeke
’ne sjtok (Q111p Klimmen),
Veldeke mv.
sjtök (Q111p Klimmen)
|
Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
#NAME?
sjtam (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r sjtam (Q111p Klimmen)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
stam:
#NAME?
sjtam (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r sjtam (Q111p Klimmen),
stok:
± WLD
sjtòk (Q111p Klimmen)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34028 |
stamboekkoe |
stamboekkoe:
štambōk[koe] (Q111p Klimmen)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
30038 |
stampbeton |
stampbeton:
štamp˱[beton] (Q111p Klimmen)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de aardvochtige betonspecie met houten of stalen stampers zo lang te bewerken totdat het water erin aan de oppervlakte komt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'76521. [N 30, 47b; monogr.]
II-9
|
26871 |
stamper |
stamper:
štampǝr (Q111p Klimmen),
stempel:
štɛmpǝl (Q111p Klimmen)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
31602 |
stampijzer |
stansijzer:
štans˱īzǝr (Q111p Klimmen)
|
Hoefijzer waarin geen gleuf is aangebracht. In een stampijzer worden de nagelgaten afzonderlijk ingestampt door de gehele dikte van het ijzer. [N 33, 353]
II-11
|