20677 |
stamppot |
ondereen:
Syst. WBD
ongerein (Q111p Klimmen),
ondereengekookt:
Syst. WBD
ongerein-gekaok (Q111p Klimmen),
potage:
Syst. WBD
pòttaasj (Q111p Klimmen),
stamppot:
Syst. WBD
sjtámpòt (Q111p Klimmen)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
stevelenknecht:
Syst. WBD
sjtieëvelleknech (Q111p Klimmen)
|
Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtambe.lt (Q111p Klimmen)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
30590 |
standolie |
dubbel gekookte lijnolig:
dø̜bǝl gǝkǭk˱dǝ līnǭlex (Q111p Klimmen),
standolie:
štant˱ǭli (Q111p Klimmen)
|
Lijnolie die gedurende 8 à 10 uur tot 3000 C. werd verhit. De lijnolie wordt daardoor stroperig en lichtgeel of groen van kleur. [N 67, 13d]
II-9
|
30602 |
standolieverf |
ouderwetse oligsverf:
awǝrwɛtsǝ ǭlexs˲vɛrǝf (Q111p Klimmen),
standlak:
štantlak (Q111p Klimmen),
standolieverf:
štant˱ǭlivęrǝf (Q111p Klimmen)
|
Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d]
II-9
|
33847 |
stapvoets gaan |
(stapvoets) gaan:
gǭ (Q111p Klimmen),
stappen:
štapǝ (Q111p Klimmen)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
de sjtaasje (Q111p Klimmen),
sjtase (Q111p Klimmen),
sjtasjie (Q111p Klimmen),
stasje (Q111p Klimmen)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
getske (Q111p Klimmen),
alg. gebruikt
gôôtsj (Q111p Klimmen),
nieuw woord
gètske (Q111p Klimmen),
steeg, steegje:
sjteeg (Q111p Klimmen)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
sjteiek (Q111p Klimmen),
sjtieëk (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
tuit:
tööt (Q111p Klimmen)
|
steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
drietuit:
driŭĕ-tööt (Q111p Klimmen)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|