e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7824
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad van de zicht zicht: [zicht] (Klimmen) Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.] I-4
blad van een lepel lepel: laepel (Klimmen) Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)] III-2-1
blad van het strosnijmes blad: blāt (Klimmen), mes: męts (Klimmen) Het metalen deel van het strosnijmes. Vergelijk ook de lemma''s ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en ''blad van de zicht'' (4.3.7) in deze aflevering. Zie voor het verschijnsel dat de naam van de gereedschap als geheel ook wordt gebruikt voor het werkend deel ervan, ook het lemma ''vlegelknuppel, slaghout'' (6.1.10) in deze aflevering). Zie afbeelding 18, c. [N 18, 103a] I-4
blad, bladeren van een plant blaadje: blē̜tjǝ (Klimmen), blad: blāt (Klimmen), blader: blār (Klimmen) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerloze boom kale boom: #NAME?  kale bouwm (Klimmen) Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)] III-4-3
bladgoud bladgoud: blāt˲gǫwt (Klimmen), klatergoud: klātǝrgǫwt (Klimmen) Tot zeer dunne bladen geperst goud. [N 67, 11a; N 67, 11b; monogr.] II-9
bladkool, snijkool los hoofd: los huijt (Klimmen), losse, een -: loesj (Klimmen), opgeschoten, een -: opgesjaote (Klimmen), vals hart: valsj hart (Klimmen) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem krampkruid: Veldeke ganzerik  krampkroed (Klimmen) ganzerik [N 92 (1982)] III-4-3
bladzijde blad: blaad (Klimmen), bladzijde: bladziej (Klimmen) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
bladzilver bladzilver: blāt˲zelǝvǝr (Klimmen), zilverblad: zelvǝrblāt (Klimmen) Tot zeer dunne bladen geperst zilver. [N 67, 11d] II-9