18111 |
steenpuist, bloedzweer |
bloedzweer:
bloodzjwaer (Q111p Klimmen),
zweer:
zjwêr (Q111p Klimmen)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
28002 |
steenriffel |
leisteen:
lęjštęjn (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
schiefer:
šifǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden]),
steenlaag:
štęjlōx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
štęjlǭx (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia]),
zandsteen:
zantštęjn (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Dunne afzetting van lei, zandsteen of mergel in de steenkoollaag zelf, dus een onvruchtbare tussenlaag. Het woordtype "grijze" werd door de invuller uit Q 121 gebruikt voor zeer harde, grijze zandsteen. De opgave "lits" (Q 101) is van toepassing op leisteen tussen de steenkoollagen. [N 95, 179; N 95, 529; monogr.; Vwo 345; Vwo 364; Vwo 399; Vwo 686; Vwo 739; Vwo 741; Vwo 869]
II-5
|
30095 |
steense muur |
steense muur:
štęjns [muur] (Q111p Klimmen)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van één metselsteen. Zie ook afb. 38, 39, 40. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37b; monogr.]
II-9
|
27852 |
steenstof strooien |
stub strooien:
štø̜p štrø̜jǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Het bestrooien van de omgeving van de boor- of schietgaten met steenstof om mijngasexplosies tegen te gaan. De steenstofbestrooiing geschiedt vóór het laden van de schietgaten. [N 95, 403]
II-5
|
28205 |
steenstof, steenmul |
steenstub:
štęjnštø̜p (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Fijne deeltjes van het gesteente die loskomen bij het boren of instortingen. Steenstof is gevaarlijker dan kolenstof. Bij inademing kan steenstof oorzaak zijn van stoflongziekte of silicose. [N 95, 770; monogr.; N 95, 780; Vwo 161; Vwo 164; Vwo 165; Vwo 623; Vwo 625; Vwo 748]
II-5
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
sjteinūūÒl (Q111p Klimmen)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28122 |
steenval |
steenval:
štęjnval (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Af- of instorting van stenen. Bij de voorbereiding, bij het maken van vloergaten voor de galerijstijlen, bij het maken van een steengang, bij het nabreken van het dak, steeds moest men beducht zijn voor steenval. Door het bekloppen van het dak en de wanden van een gang kon men constateren waar de zwakke plekken zaten. Dan kon men maatregelen nemen. [N 95, 887]
II-5
|
27758 |
steenwerk |
steenwerk:
štęjwęrk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Alle werken die in het gesteente, dus buiten de steenkoollagen, worden aangelegd. Daartoe behoren onder meer het delven van schachten, het drijven van steengangen, het maken van tussenschachten, op- en neerbraken en diverse ondergrondse ruimten als pompenkamers (Handboek H pag. 99). [N 95, 792; monogr.]
II-5
|
29963 |
steiger |
stelling:
štęleŋ (Q111p Klimmen)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
30490 |
steigerbokken |
steigerhaken:
štīgǝrhø̜̄k (Q111p Klimmen)
|
De driehoekige steunen van de hangsteiger die met een haak over de muur hangen en die de planken dragen waarop men staat. [N F, 12]
II-9
|